Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

zwaai

Толкование Перевод

1 sweep oscillator

zwaai-oscillator

English-Dutch technical dictionary > sweep oscillator
2 sweep

n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger
--------
v. vegen; opvegen; voeren; schrijden

sweep¹

[ swie:p]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 (schoonmaak)beurt ⇒ opruiming

2 veger ⇒ bezem, stoffer

3 veger ⇒ 〈 informeel〉 schoorsteen/straatveger

4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek

5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht

6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn

7 〈 informeel〉 sweepstake

♦voorbeelden:

1   clean sweep • grote opruiming

     make a clean sweep • schoon schip maken

5   sweep of the eye • oogopslag, blik

     wide sweep • wijde draai/bocht

     make a sweep • een bocht maken, draaien

     at one/a sweep • in één klap

¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschap

     clean sweep • verpletterende overwinning

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 het vegen

2 〈 benaming voor〉 bereik ⇒ domein; draagwijdte, portee

3 beweging ⇒ stroom, golving

♦voorbeelden:

2   the sweep of his argument • de draagwijdte van zijn argument

     beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van

3   the sweep of the tide • de getijdebeweging

————————

sweep²

〈 swept, swept [ swept]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen

2 zich uitstrekken

♦voorbeelden:

1   sweep along • voortsnellen

     sweep by/past • voorbijschieten

     sweep down on • aanvallen

     sweep on • voortijlen

     sweep round • zich (met een zwaai) omdraaien

     sweep from/out of the room • de kamer uit stuiven

     sweep into power • aan de macht komen

     a wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip

     〈 figuurlijk〉 fear swept over him • hij werd bevangen door angst

2   sweep down to the sea • zich uitstrekken tot aan de zee

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen

2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over

♦voorbeelden:

1   sweep the country of crime • het land van misdaad zuiveren

     sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen

     〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piraten

     〈 figuurlijk〉 be swept from sight • aan het gezicht onttrokken worden

     sweep the dirt away • het vuil wegvegen

     sweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (toe)zwaaien ⇒ slaan

2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken

3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over

4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen

5 bestrijken

6 (volledig) winnen

♦voorbeelden:

1   sweep one's arm above one's head • zijn arm boven zijn hoofd zwaaien

     sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand

     sweep aside • (met een zwaai) opzij schuiven; 〈 figuurlijk〉 naast zich neerleggen

     sweep off • (met een zwaai) afnemen 〈 hoed〉

2   sweep along • meesleuren/slepen

     be swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd worden

     be swept out to sea • in zee gesleurd worden

3   the storm swept the country • de storm raasde over het land

     a new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert

4   his eyes swept the distance • zijn ogen tastten de horizon af

6   sweep all before one • eindeloze successen boeken

English-Dutch dictionary > sweep
3 sway

n. zwaai; heerschappij, macht, overwicht, invloed
--------
v. slingeren, zwaaien, schommelen

sway¹

[ swee] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 slingering ⇒ zwaai, schommeling 〈van een schip enz.〉

2 invloed ⇒ druk, overwicht, dwang

3 〈 formeel〉 heerschappij ⇒ regering, bewind

♦voorbeelden:

2   under the sway of his arguments • overgehaald door zijn argumenten

3   under Caesar's sway • onder het bewind van Caesar

     bear/hold sway • de scepter zwaaien

————————

sway²

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 slingeren ⇒ (doen) zwaaien/schommelen; 〈 figuurlijk ook〉 (doen) weifelen

♦voorbeelden:

1   sway to the music • deinen/wiegen op de maat van de muziek

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beïnvloeden

2 〈 formeel〉 regeren ⇒ beheersen

♦voorbeelden:

1   be swayed by • zich laten leiden door

English-Dutch dictionary > sway
4 flop

n. mep, slag (van slaan); slag-geluid; complete flop (slang)
--------
v. vallen, omvallen, verworpen worden; omgooien; falen (slang)

flop¹

[ flop] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 onhandige beweging ⇒ zwaai, gespartel

2 smak ⇒ plof

3 〈 informeel〉 flop ⇒ mislukking

————————

flop²

〈werkwoord; flopped〉

1 zwaaien ⇒ klappen, spartelen

2 smakken ⇒ ploffen, plonzen

3 〈 informeel〉 mislukken ⇒ floppen, zakken 〈 bij examen〉

♦voorbeelden:

1   flop about in the water • rondspartelen in het water

     〈 figuurlijk〉 flop about/around in a pair of sandals • rondsloffen op sandalen

2   flop down in a chair • neerploffen in een stoel

————————

flop³

〈 bijwoord〉

1 met een smak/plof/bons/plons

English-Dutch dictionary > flop
5 flounce

n. volant; strook; plof, ruk
--------
v. plonzen, ploffen; stuiven

flounce¹

[ flauns] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 zwaai ⇒ ruk, schok

2 (gerimpelde) strook 〈aan kledingstuk/gordijn〉

————————

flounce²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zwaaien 〈 van lichaam〉 ⇒ schokken, schudden

2 driftig/ongeduldig lopen ⇒ (weg)benen

♦voorbeelden:

2 he flounced out in a temper • hij stormde driftig naar buiten

flounce about the room • opgewonden door de kamer ijsberen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 met een strook/stroken afzetten

English-Dutch dictionary > flounce
6 flourish

n. zwaai, wapper; parade (voor de show); wappering; gebruik van hoge woorden; trompet klank
--------
v. uitzwaaien, zwaaien; bloeien; suces hebben

flourish¹

[ flurrisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 krul ⇒ krul/sierletter

2 bloemrijke uitdrukking ⇒ stijlbloempje

3 zwierig gebaar

4 fanfare ⇒ geschal, preludium

♦voorbeelden:

4   flourish of trumpets • trompetgeschal

————————

flourish²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 gedijen ⇒ bloeien

2 floreren ⇒ succes hebben

3 tot (volledige) ontplooiing komen ⇒ een bloeitijd meemaken

♦voorbeelden:

2   the new business flourished • het ging de nieuwe onderneming voor de wind

     his family were flourishing • het ging goed met zijn gezin

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 tonen ⇒ zwaaien/wuiven met

♦voorbeelden:

1   he flourished a letter in my face • hij zwaaide een brief onder mijn neus heen en weer

English-Dutch dictionary > flourish
7 jib

n. kluiver; arm v.e. kraan; zeilsoort
--------
v. Terugdeinzen, terugkrabbelen, weigeren verder te gaan

jib¹

[ dzjib] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 scheepvaart〉 kluiver

2 laadboom ⇒ (kraan/zwaai)arm, kraanbalk

♦voorbeelden:

1 flying jib • buitenkluiver

→ cut cut/

————————

jib²

〈werkwoord; jibbed〉

1 weigeren (verder te gaan) 〈 van paard〉

2 terugkrabbelen

♦voorbeelden:

2 jib at • terugdeinzen voor, zich afkerig tonen van

English-Dutch dictionary > jib
8 sling

n. slinger; slingerverband; draagdoek; draagriem; lus, (hijs)strop
--------
v. (weg)slingeren; zwaaien, smijten

sling¹

[ sling] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 slinger

2 zwaai ⇒ slingering

3 〈 Amerikaans-Engels〉 katapult

4 slingerverband ⇒ draagdoek

5 draagriem ⇒ draagband

6 lus ⇒ (hijs)strop

————————

sling²

〈werkwoord; slung, slung [ slung]〉

1 (weg)slingeren ⇒ zwaaien, smijten

2 ophangen

3 (op)hijsen met een strop/leng

♦voorbeelden:

1 sling someone out • iemand eruit smijten

¶ sling it • (te veel) praten; ouwehoeren

English-Dutch dictionary > sling
9 swag

n. slingering, zwaai
--------
v. buit

swag

[ swæg] 〈 slang〉

1 buit

English-Dutch dictionary > swag
10 sweep aside

sweep aside

(met een zwaai) opzij schuiven; 〈 figuurlijk〉 naast zich neerleggen

English-Dutch dictionary > sweep aside
11 sweep off

sweep off

(met een zwaai) afnemen 〈 hoed〉

English-Dutch dictionary > sweep off
12 sweep round

sweep round

zich (met een zwaai) omdraaien

English-Dutch dictionary > sweep round
13 swing

n. geschommel; geslinger; vaart; slinger, omslag
--------
v. slingeren; zich met een vaart voortbewegen

swing¹

[ swing]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 schommel

2 schommelpartijtje

♦voorbeelden:

2   have a swing • schommelen

¶ 〈 spreekwoord〉 what one loses on the swings one makes up on the roundabout • men moet de bluts tegen de buil stellen

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 schommeling ⇒ zwaai, slingerbeweging

2 forse beweging

3 veerkrachtige gang

4 (fors) ritme

5 swing(muziek)

♦voorbeelden:

1   swing in public opinion • kentering in de publieke opinie

     the swing of the pendulum • de wisseling(en) van het lot

     swing in prices • prijzenschommeling

     give full/free swing to • de vrije teugel laten

¶ go with a swing • van een leien dakje gaan

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 actie ⇒ vaart, gang

2 bezieling ⇒ inspiratie

♦voorbeelden:

1   in full swing • in volle actie/gang

     get into the swing of things • op dreef komen

————————

swing²

〈swung [ swung], swung〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 met veerkrachtige tred gaan ⇒ met zwaaiende gang lopen

2 swingen

3 〈 informeel〉 opgehangen worden

4 〈 slang〉 (goed) bij zijn ⇒ (f) meedoen

♦voorbeelden:

1   swing along/by/past • met veerkrachtige gang voorbijlopen

3   swing for it • ervoor gestraft/gehangen worden

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 slingeren ⇒ schommelen, zwaaien

2 draaien ⇒ (doen) zwenken

3 (op)hangen

4 spelen op swingritme

♦voorbeelden:

1   swing a stick • met een stok zwaaien

     swing to and fro • heen en weer schommelen

     〈 figuurlijk〉 swing into action • in actie komen

2   swing round • (zich) omdraaien, omgooien

     swing to • dichtslaan 〈deur e.d.〉

3   swing from the ceiling • aan het plafond hangen

¶ swing in (with) • zich aansluiten (bij)

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beïnvloeden ⇒ bepalen, manipuleren

2 wijsmaken

♦voorbeelden:

1   swing a deal • een goede slag slaan

     swing it • het klaarspelen, het voor elkaar brengen

     what swung it was the money • wat de doorslag gaf, was het geld

2   you can't swing that sort of stuff to her • zoiets maak je haar niet wijs

English-Dutch dictionary > swing
14 toss

n. toss, opgooi; worp (met dobbelstenen); slinger
--------
v. gooien, werpen; rollen

toss¹

[ tos] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 worp

2 〈 voornamelijk enkelvoud〉 beweging ⇒ knik; slinger; zwaai; val

3 〈 voornamelijk enkelvoud〉 kans van vijftig procent ⇒ (kwestie van) kruis of munt

4 opgooi 〈 voornamelijk bij sport〉 ⇒ toss

♦voorbeelden:

2   take a toss • van het paard geslingerd worden; 〈 figuurlijk〉 vallen

4   argue the toss • een definitieve beslissing aanvechten

     lose/win the toss • verliezen/winnen bij het tossen

————————

toss²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 tossen ⇒ een munt opgooien, loten

♦voorbeelden:

1   we'll have to toss for it • we zullen erom moeten tossen

→ toss off toss off/, toss up toss up/

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 slingeren

2 schudden ⇒ (doen) zwaaien, afwerpen

♦voorbeelden:

1   the ship was tossed about • het schip werd heen en weer geslingerd

     toss about (in one's bed) • (in zijn bed) liggen te woelen

2   she tossed her head • ze wierp haar hoofd in haar nek

     toss one's head back with contempt • zijn hoofd minachtend in de nek gooien

→ toss off toss off/

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 gooien ⇒ aan/op/toegooien, in de lucht werpen

2 (grondig) overwegen

3 een munt opgooien met

4 〈 culinaria〉 fatigeren ⇒ husselen, mengen 〈 bijvoorbeeld sla〉

♦voorbeelden:

1   be tossed and gored by a bull • op de hoorns genomen worden door een stier

     toss hay • hooi keren

     toss a pancake • een pannenkoek in de lucht keren

3   I'll toss you for it • we loten erom

¶ toss down • naar binnen gieten

English-Dutch dictionary > toss
15 turnabout

n. totale ommekeer, radicale ommezwaai

turnabout

1 ommekeer ⇒ om(me)zwaai, radicale verandering

English-Dutch dictionary > turnabout
16 wave

n. golf; zwaai; krul (haardracht)
--------
v. wuiven, wuiven met; watergolven; permanenten; heen en weergaan met de golven; waaien

wave¹

[ weev] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 golf 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vloed; 〈 figuurlijk〉 opwelling

2 (haar)golf

3 wuivend gebaar

4 golf(beweging) ⇒ verkeersgolf; aanvalsgolf

♦voorbeelden:

1   wave of violence • golf/stroom van geweld(daden)

     〈 natuurkunde〉 travelling wave • lopende golf

→ continuous continuous/, permanent permanent/

————————

wave²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 golven ⇒ fluctueren

2 wapperen 〈 van vlag〉

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (toe)wuiven ⇒ zwaaien

2 krullen ⇒ golven

♦voorbeelden:

1   wave someone goodbye • iemand uitwuiven

     〈 figuurlijk〉 wave something aside • iets van tafel vegen

     wave someone away/on • iemand gebaren weg/verder te gaan

     wave at/to someone • naar iemand zwaaien

2   she waved her hair • zij krulde haar haar

English-Dutch dictionary > wave
17 whisk

n. kwast, borstel; garde, (eier)klopper; vlugge beweging
--------
v. vegen, afborstelen, stoffen; snel bewegen; met een vaartje vervoeren (rijden); wippen; kloppen; met een vaartje rijden, suizen, stuiven

whisk¹

[ wisk] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 kwast ⇒ plumeau, borstel

2 〈 culinaria〉 garde ⇒ (eier)klopper

3 vlugge beweging ⇒ zwaai, zwiep

————————

whisk²

〈 werkwoord〉

1 zwaaien ⇒ zwiepen

2 〈ook +up; culinaria〉 (op)kloppen ⇒ stijf slaan

English-Dutch dictionary > whisk
18 sweep

sweep

tijdbasislijn

zwaai

English-Dutch technical dictionary > sweep
19 swing

schommeling

slingering

zwaai

English-Dutch technical dictionary > swing

См. также в других словарях:

Gebroeders Ko — Chartplatzierungen Erklärung der Daten Singles Ik heb n toeter op m n waterscooter NL: tip – 01.02.2003 Tringeling NL: 29 – 14.02.2004 – 4 Wo. Zonnebril / Muggen hier, muggen daar NL: tip – 17.07.2004 Vraag uw eekhorn waroom NL: 37 – 12.02.2005 – … Deutsch Wikipedia
Herz — 1. Ae frühlich Hatz, en fresche Moth magd Scha (Schaden) wier jod, hölpt ouch noch witt enn schlête Zitt. (Aachen.) – Firmenich, III, 232. 2. Auf einem traurigen Herzen steht kein fröhlicher Kopf. – Heuseler, 83. Dän.: Et sorrigfuld hierte er… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

zwaai

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

zwaai

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: