-
101 to carry to
voeren -
102 about
adv. om; ongeveer; omstreeks--------prep. op, betreffende; naastabout1♦voorbeelden:about twenty pence • ongeveer twintig pencedon't carry it about with you • draag het niet overal meego about telling lies • overal leugens vertellenthere's a lot of flu about • er heerst griepthere's plenty of money about • er is veel geld in omloophe turned about • hij draaide zich om————————about2〈 voorzetsel〉1 rond ⇒ om … heen3 door … heen ⇒ over5 omstreeks ⇒ omtrent, ongeveer♦voorbeelden:her toys lay about the floor • haar speelgoed lag verspreid over de vloerhe is well known about the town • hij is in de hele stad goed bekenda book about religion • een boek over godsdienstthe truth, that's what it's all about • de waarheid, daar gaat het ombe quick about it • schiet eens wat op¶ about it! • aan de slag!while you are about it • als je (er) toch (mee) bezig bentwhat about it? • nou, en …?, so what?; wat wil je nu/erover zeggen?what/how about a cup of coffee? • zin in een kop koffie?, wat vind je van een kop koffie?what is he about? • wat voert hij uit? -
103 assault
-
104 can
n. doosje; blikje; gevangenis--------v. bewaren--------v. kunnencan1[ kæn] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; slang〉 can of worms • een moeilijke/ingewikkelde kwestie————————can2[ kæn] 〈werkwoord; canned〉1 inblikken ⇒ conserveren, inmaken♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; slang〉 can it! • hou op!————————can33 mogen ⇒ kunnen, bevoegd zijn te♦voorbeelden:I can understand that • ik kan dat best begrijpen2 can this be true? • zou dit waar kunnen zijn?she cannot have gone • ze kan toch niet vertrokken zijn3 only Parliament can decide on this issue • alleen het parlement is bevoegd om over deze kwestie te beslissenyou can go now • je mag nu gaan -
105 coal
n. kolen; steenkool--------v. kool[ kool]1 (steen)kool ⇒ gloeiend stuk kool/hout, kooltje♦voorbeelden:haul someone over the coals • iemand de les lezen→ hot hot/ -
106 conviction
n. erkenning; oordeel; overtuiging[ kənviksjn]1 veroordeling ⇒ schuldigbevinding/verklaring2 (innerlijke) overtuiging ⇒ overtuigdheid, (vaste) mening♦voorbeelden:speak from/without conviction • uit/zonder overtuiging spreken -
107 day
n. dag[ dee]2 werkdag♦voorbeelden:day of judgement/reckoning • dag des oordeels/der afrekeningday and night/night and day • dag en nachtthe day after tomorrow • overmorgenwork days • overdag werken, dagdienst hebben〈 informeel〉 from day one • meteen, vanaf de eerste dagday in, day out • dag in, dag uitday out • dagje uitday after day • dag in, dag uitday by day, from day to day • dagelijks, van dag tot dagday off • vrije dagsome day • eens, eenmaal, op een keer; bij gelegenheidall in a/the day's work • de normale gang van zakena good day's work • een productief dagjecall it a day • het voor gezien houdenlet's call it a day • laten we er een punt achter zettenmake a day of it • een dagje doorhalenmake someone's day • iemands dag goedmakenname the day • de trouwdag vaststellenone of these (fine) days • een dezer dagenone of those days • zo'n dag waarop alles tegenzitnot (have) one's day • zijn dag niet (hebben)from one day to the next • van vandaag op morgenon one's day • op het toppunt van zijn kunnenshe's thirty if she's a day • ze is op zijn minst dertig2 tijd ⇒ periode, dag(en)♦voorbeelden:(in) olden days • (in) vroeger tijdenhe's had his day • hij heeft zijn tijd gehadthose were the days • dat waren pas/nog eens tijdenat the present day • vandaag de dagin one's day • in iemands tijd/levenin the days of • ten tijde vanquestions of the day • hedendaagse/actuele vraagstukkenthese days • tegenwoordig, vandaag de dag(in) this day and age • vandaag de dagin those days • in die dagento the/a day • op de dag afto this day • tot op de dag van vandaag, tot op hedenthe other day • onlangs, pas geledenIII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:lose the day • de slag verliezenIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden: -
108 dividend
n. dividend, winstaandeel( uitkering van winst, bonus, aandeel)[ divviddənd]1 dividend ⇒ winstaandeel, uitkering (van winst)♦voorbeelden: -
109 effect
n. effect; uitwerking, resultaat, gevolg--------v. effectereneffect1[ iffekt]♦voorbeelden:1 of no effect • vruchteloos, tevergeefsjust for effect • alleen maar om indruk te maken¶ in effect • in feite, eigenlijk♦voorbeelden:a message to the effect that • een berichtje (dat erop neerkomt) datcome into effect, take effect • van kracht worden♦voorbeelden:————————effect2〈 werkwoord〉1 bewerkstelligen ⇒ teweegbrengen, veroorzaken♦voorbeelden:effect one's purpose • zijn doel verwezenlijken -
110 execution
n. (het) uitvoeren; tot uitvoering brengen; executeren, een persoon doden volgend op en in overeenkomst met een juridisch proces; proces waarbij een computer de instructies van een computerprogramma uitvoert (Computers); proces van verwerking van een computerprogramma[ eksikjoe:sjn]3 spel ⇒ (muzikale) voordracht, vertolking♦voorbeelden:2 carry/put into execution • ten uitvoer brengen, volbrengen -
111 extreme
adj. extreem; betwist--------n. uiterste, extreemextreme1[ ikstrie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:be driven to extremes • tot het uiterste gebracht/gedreven wordengo to extremes, run to an extreme • tot het uiterste gaango from one extreme to the other • van het ene uiterste in het andere (ver)vallenin the extreme • uitermate, uiterstto such an extreme • in zo hoge mate————————extreme21 extreem ⇒ buitengewoon, uiterst strikt/streng♦voorbeelden:1 take extreme action/measures • drastische/de strengste maatregelen nemenhold extreme opinions • er radicale/extreme ideeën op na houdenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:extreme penalty • hoogste/zwaarste straf -
112 far
adj. ver, verre--------adv. ver, verweg; veelfar1[ fa:] 〈bijvoeglijk naamwoord; farther [fa:ðə], further [fə:ðə], farthest [fa:ðist], furthest [fə:ðist]〉1 ver ⇒ (ver)afgelegen, ver verwijderd♦voorbeelden:1 your plum-pudding is a far cry from the real thing • jouw plumpudding heeft weinig te maken met een echteat the far end of the room • aan het andere eind van de kamer————————far2〈 bijwoord〉1 ver♦voorbeelden:1 carry/take something too far • iets te ver doordrijven/te ver laten komena pound doesn't go very far these days • tegenwoordig kun je met een pond haast niets meer doenfar gone • ver heenhow far • hoe ver, in hoeverrefar and near • overalso far • (tot) zó ver, in zoverrefar and wide • wijd en zijdfar from easy • verre van/allesbehalve makkelijkfar be it from me to criticize • het is verre van mij om kritiek te leverenin so/as far as • voor zoveras/so far as • voor zover; tot aan, zover alsas far as I can see • volgens mijso far so good • zover zijn we in elk geval, tot nu toe is alles nog goed gegaanfar into the afternoon • ver in de middagfar and away the best • verreweg het bestethat book is the better by far • dat is verreweg het beste boek -
113 fetch
v. halen, brengen, afhalen; opbrengen[ fetsj]1 iets halen ⇒ iets (mee)brengen; apporteren♦voorbeelden:→ fetch up fetch up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 halen ⇒ brengen, afhalen2 te voorschijn brengen ⇒ trekken 〈 publiek, tranen〉; 〈 bij uitbreiding ook〉 slaken 〈 zucht〉, halen 〈 adem〉♦voorbeelden: -
114 foot
n. voet; been; meeteenheid; stap; voetstuk, poot (v.e. bed); randen (v.e. blad papier)--------v. dokken; te voet gaan; dansenfoot1[ foet] 〈meervoud: feet〉5 onderste/achterste/laatste deel ⇒ (uit)einde♦voorbeelden:I won't set foot in that house • ik zet geen voet in dat huisstand on one's own feet • op eigen benen staanfoot by foot • voet(je) voor voet(je)on one's feet • op de been, overeind; er (weer) bovenop, beter; onvoorbereidput on one's feet • op de been/er bovenop helpenhave a foot in the door • de eerste stap gezet hebbenhave one foot in the grave • met een been in het graf staanhave/keep one's feet (set) (firmly) to/on the ground • met beide benen op de grond staancarry/sweep someone off his feet • iemand meeslependig in one's feet • z'n poot stijf houdenget to one's feet • opstaanjump to one's feet • opspringenkeep (on) one's feet • overeind/op de been blijvennot put a foot wrong • geen fout makenrecover one's feet • weer overeind komen/krabbelentread under foot • onderdrukkenmy foot! • kom nou!1 tred ⇒ gang, (voet)stap♦voorbeelden:swift of foot • vlug ter been————————foot2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: foot, feet〉————————foot3♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
115 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
116 press
n. pers; druk--------v. persen; drukken; aandringen; pressen; strijkenpress1[ pres] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 drukpers7 druk9 muurkast♦voorbeelden:get a good press • een goede pers krijgenat/in (the) press • ter perseoff the press • van de pers→ yellow yellow/————————press2♦voorbeelden:press down (up)on someone • op iemand drukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 drukken ⇒ duwen, klemmen6 pressen ⇒ druk uitoefenen op, aanzetten♦voorbeelden:press a metaphor • een metafoor letterlijk opvattenbe pressed for money/time • in geld-/tijdnood zittenpress something upon someone • iemand iets opdringen¶ press home one's point of view • zijn zienswijze doordrijven/zetten -
117 research
n. onderzoek, research--------v. onderzoekingen doenresearch1[ rissə:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be engaged in research on something, carry out a research/researches into something • wetenschappelijk onderzoek verrichten naar iets————————research2〈 werkwoord〉1 onderzoekingen doen ⇒ wetenschappelijk werk verrichten; wetenschappelijk onderzoeken♦voorbeelden: -
118 resolution
n. beslissing; resolutie, scheiding, vaste mening; oplossing[ rezzəloe:sjn]1 resolutie ⇒ motie, voorstel, plan2 besluit ⇒ beslissing, voornemen♦voorbeelden:1 pass/carry/adopt a resolution • een motie aannemen/goedkeurenreject a resolution • een motie verwerpen1 oplossing ⇒ ontbinding, ontleding2 vastberadenheid ⇒ beslistheid, vastbeslotenheid -
119 rush
n. drukte; haast; toeloop; bies--------v. rennen, vliegen; storten; zich haastenrush1[ rusj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 heftige beweging ⇒ snelle beweging; stormloop, grote vraag, toevloed♦voorbeelden:there is a rush for his latest novel • er is een grote vraag naar zijn laatste roman2 what's the rush? • vanwaar die haast?————————rush21 stormen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 meeslepen ⇒ haastig vervoeren, meesleuren♦voorbeelden:rush a bill through • een wetsontwerp erdoor jagen/haastig afhandelen -
120 torch
n. toorts, fakkel[ to:tsj]♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Carry — Car ry, v. t. [imp. & p. p. {Carried}; p. pr. & vb. n. {Carrying}.] [OF. carier, charier, F. carrier, to cart, from OF. car, char, F. car, car. See {Car}.] 1. To convey or transport in any manner from one place to another; to bear; often with… … The Collaborative International Dictionary of English
carry — ► VERB (carries, carried) 1) move or transport from one place to another. 2) have on one s person wherever one goes. 3) support the weight of. 4) assume or accept (responsibility or blame). 5) have as a feature or consequence: the bike carries a… … English terms dictionary
Carry — or carrying may refer to: *Carry (arithmetic), when a digit becomes bigger than limit and the extra is moved to the left **Carry flag, the equivalent in calculation in a computer *Carrying (basketball), a rule breach in basketball *Carry… … Wikipedia
carry — [kar′ē] vt. carried, carrying [ME carien < Anglo Fr carier < NormFr carre, CAR1] 1. to hold or support while moving [to carry a package] 2. to take from one place to another; transport, as in a vehicle [to carry the mail] 3. to hold … English World dictionary
Carry On — may refer to:Albums* Carry On (Chris Cornell album), a 2007 album * Carry On (Crosby, Stills Nash album), a 1998 compilation album * Carry On (Kansas album), a 1992 compilation album * Carry On (Bobby Caldwell album), a 1982 album by Bobby… … Wikipedia
carry — vb Carry, bear, convey, transport, transmit are comparable when they mean to be or to serve as the agent or the means whereby something or someone is moved from one place to another. Carry often implies the use of a cart or carriage or more… … New Dictionary of Synonyms
Carry — ist der Familienname folgender Personen: David Carry (* 1981), britischer Schwimmer Julius Carry (1952–2008), US amerikanischer Schauspieler Scoops Carry (1915–1970), eigentlich George Dorman Carey, US amerikanischer Jazzmusiker und Jurist Carry… … Deutsch Wikipedia
carry — I (succeed) verb accomplish, achieve, attain, be victorious, bring to pass, cause to happen, complete, culminate, effect, effectuate, gain, prevail, score, succeed, triumph, win associated concepts: carry a vote II (transport) verb bear, bring,… … Law dictionary
carry — n. m. V. cari et curry. cari, carri, carry, cary, kari n. m. d1./d Syn. de curry (sens 1). d2./d Plat de viande, de poisson ou d oeufs, dont la sauce comprend des tomates, de l ail, des oignons, de la poudre de curcuma, etc. Syn. curry. d3./d Par … Encyclopédie Universelle
Carry on Oi!! — Kompilationsalbum von Diverse Veröffentlichung 1981 Label Secret Records Format LP, CD … Deutsch Wikipedia
Carry On — Saltar a navegación, búsqueda Carry On Álbum de estudio de Chris Cornell Publicación … Wikipedia Español