-
21 optrekken
3 [+ tegen][leger]marcher (sur, contre)4 [+ met][zich bezighouden met] être (avec)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [naar boven trekken] hisser2 [opbouwen] élever♦voorbeelden:zijn sokken optrekken • tirer ses chaussettesde wenkbrauwen optrekken • lever les sourcils¶ zich aan iemand optrekken • ±prendre qn. comme modèle -
22 employ
v. tewerkstellen; gebruiken, bezighoudenemploy1[ imploj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (loon)dienst ⇒ betrekking, emplooi♦voorbeelden:————————employ2〈 werkwoord〉1 in dienst nemen/hebben ⇒ tewerkstellen♦voorbeelden:3 be employed in • bezig zijn, zich bezighouden met -
23 pursue
v. achteraanrennen; streven naar; verdergaan; volharden[ pəsjoe:]♦voorbeelden:this memory pursued him • deze herinnering liet hem niet los3 John pursues success, Sheila pursues pleasure • John jaagt het succes na, Sheila het plezierit is wiser not to pursue the matter • het is verstandiger de zaak te laten rusten -
24 toeleggen
1 [erbovenop leggen] add (to)♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich toeleggen〉1 [zich bezighouden met] apply oneself (to) ⇒ set oneself (to), 〈 zich serieus toeleggen op〉 buckle down (to), 〈 zich serieus toeleggen op〉 concentrate (on)♦voorbeelden: -
25 go about
-
26 toeleggen
1 [erbovenop leggen] ajouter2 [moeite doen] viser à♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich toeleggen〉1 [+ op][zich bezighouden met] se consacrer (à)♦voorbeelden: -
27 treat
n. traktatie, feest, plezier--------v. behandelen, zich bezighouden met; verwerken; een behandeling geven; betalen voor, trakteren ("laten we een pauze houden, ik zal je op lunch trakteren")treat1[ trie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 traktatie ⇒ (feestelijk) onthaal, feest, plezier♦voorbeelden:————————treat21 trakteren ⇒ fuiven, uitpakken♦voorbeelden:¶ treat of • behandelen, handelen overII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
28 address oneself to
zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op -
29 messed with
knoeien met, zich bezighouden met, een affaire hebben, ruzie maken -
30 be employed in
be employed inbezig zijn, zich bezighouden met -
31 occupy oneself with
-
32 enrichment laws
verrijkingswetten (wetsregels die zich bezighouden met verrijking die niet volgens de wet verloopt ten koste van iemand anders) -
33 spiritual life
geestelijk leven (het zich bezighouden met kunst, filosofie en cultuur) -
34 denksport
1 [het zich bezighouden met raadsels/puzzels] puzzle/problem solving2 [tak daarvan] mind game♦voorbeelden: -
35 aufhalten
aufhaltenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 eine Katastrophe nicht aufhalten können • een catastrofe niet kunnen verhinderen, afwendensich nicht aufhalten lassen • zich niet laten storen♦voorbeelden: -
36 préoccuper
-
37 заниматься
vgener. drijven (чем-л.), uitoefenen (ремеслом, торговлей и т.п.), beoefenen (чем-л.), dagen (о заре), doen aan (iets) (чем-л.), ergens (aan) mee bezig zijn (чем-л.), zich met (iets) afgeven (чем-л.), zich met (iets) bezighouden (чем-л.), zich met (iets) ophouden (чем-л.), zich occuperen met (чем-л., кем-л.) -
38 заниматься
vgener. drijven (чем-л.), uitoefenen (ремеслом, торговлей и т.п.), beoefenen (чем-л.), dagen (о заре), doen aan (iets) (чем-л.), ergens (aan) mee bezig zijn (чем-л.), zich met (iets) afgeven (чем-л.), zich met (iets) bezighouden (чем-л.), zich met (iets) ophouden (чем-л.), zich occuperen met (чем-л., кем-л.) -
39 preoccupy
v. zich van tevoren bezighouden met; lastig vallen; meteen aanpakken (bezit)[ prie▪okjoepaj] 〈 preoccupied〉♦voorbeelden: -
40 occuperen
1 [bezetten] occuperII 〈wederkerend werkwoord; zich occuperen〉1 [+ met][zich bezighouden] s'occuper (de)
Страницы