-
61 card
n. kaart (ook in computers); (speel)kaart; anzichtskaart; (in computers) uitbreidingskaart; ponskaart; zeef--------n. kaartenvoorraad, hoeveelheid van stijf papier in verschillende dikte verkrijgbaar--------v. op kaartsysteem brengen, ficheren; schiftencard1[ ka:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kaart3 〈meervoud; werkwoord soms enkelvoud; Brits-Engels; informeel〉 werknemerspapieren 〈 beheerd door de werkgever〉5 scorestaat/kaart 〈 bijvoorbeeld van cricket, golf〉♦voorbeelden:card-carrying member • geregistreerd/stemgerechtigd lid 〈 bijvoorbeeld van politieke partij, vakbond, e.d.〉hold/keep/play one's cards close to one's/the chest • zich niet in de kaart laten kijken, terughoudend zijnread (the) cards • de kaart leggenwin a fortune at cards • met kaarten een vermogen verdienen3 ask for/be given one's cards • zijn ontslag nemen/krijgenqueer card • rare kwibushave a card up one's sleeve • (nog) iets achter de hand/in petto hebbencount (up)on one's cards • de toekomst vol vertrouwen tegemoet zienhave all the cards • alle troeven in handen hebbenhe played his cards right/well • hij heeft zijn kansen goed benutput (all) one's cards on the table • open kaart spelen————————card2〈 werkwoord〉 -
62 field
adj. v.h. veld, v.d. akker--------n. veld (ook in computers); omgeving; gebied; (in computers) veld, een bepaald deel, een bepaald veld; voetbalveld, samenstelling van spelers; slagveld--------v. in het veld brengen, inzetten (v. team); terugspelen van balfield1[ fie:ld]3 arbeidsveld ⇒ gebied, branche5 ondergrond ⇒ fond, veld♦voorbeelden:field of ice • ijsvlaktetake the field • ten strijde trekkenfield of vision • gezichtsveldmagnetic field • magnetisch veldII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:〈Amerikaans-Engels; informeel〉 play the field • fladderen, van de een naar de ander lopen→ right right/————————field2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 well fielded! • goed gevangen! -
63 fixed
adj. vast; vastgesteld; stabiel, onbuigzaam; vastgezet; geordend; permanent; een verkocht (spel)[ fikst]1 vast3 afgesproken ⇒ uitgemaakt, oneerlijk♦voorbeelden:fixedcosts • vaste bedrijfsonkostenfixed idea • idee-fixefixed income • vast inkomen3 a fixed race/election • een verkochte wedstrijd/verkiezingII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:how are you fixed for beer? • hoe staat het met je voorraad bier? -
64 indeed
adv. inderdaad; werkelijk, zelfs, waar--------interj. waar?[ indie:d]4 〈 om met iets in principe in te stemmen, maar om daarna een relativerende opmerking te plaatsen〉 toegegeven ⇒ uiteraard6 〈 als uitroep, om een woord te benadrukken, waar je het niet mee eens bent〉belachelijk! ⇒ ja ja, laat me niet lachen♦voorbeelden:1 is it blue? indeed • is het blauw? inderdaad2 I don't mind. indeed, I would be pleased • ik vind het best. Sterker nog, ik zou het leuk vinden4 indeed it is true, but … • het is uiteraard waar, maar …6 well paid, indeed! We lexicographers can't even afford this dictionary • goed betaald! Laat me niet lachen. Wij lexicografen kunnen dit woordenboek zelfs niet betalen -
65 know
n. kennis, op de hoogte zijn van--------v. weten; kennen; voorstellen; begrijpen; verstaanknow1[ noo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————know21 weten ⇒ kennis hebben (van), beseffen♦voorbeelden:for all I know he may be in China • misschien zit hij in China, weet ik veel/wie weetknow who's who • alles van iedereen wetennot that I know of • niet dat ik weetI know of her, but I don't know her • ik heb van haar gehoord, maar ik ken haar niet¶ not know what hit one • volkomen de kluts kwijt/van de kaart zijnnot know where/which way to turn • niet weten waar je blijven moet, je geen raad weten〈 informeel〉 don't you know • hè, toch, niet waaryou know what/something? • zal ik je eens wat vertellen?〈 informeel〉 (well) what do you know (about that)? • wat zeg je (me) daarvan?, nou ja!, asjemenou!know better than to do something • (wel) zo verstandig zijn iets te latenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kennen ⇒ bekend/vertrouwd zijn met2 kennen ⇒ ondergaan, ervaren3 herkennen ⇒ (kunnen) thuisbrengen/identificeren♦voorbeelden: -
66 much
adj. veel; veel meer; heel veel; op grote schaal--------adv. veel; veel meer; heel veel; op grote schaal--------n. veel; heel veel; grote hoeveelheid; op grote schaalmuch11 veel♦voorbeelden:how much is it? • hoeveel is/kost het?the chapel is not much to look at • de kapel ziet er onooglijk uitit's not up to much • het stelt niet veel voorher contribution didn't amount to much • haar bijdrage was van weinig betekenisI thought as much • dat dacht ik alit was as much as I could do to … • ik had er mijn handen vol mee om …he's not much of a sportsman • hij is geen sportman, als sportman stelt hij niet veel voorso much for his high falutin' words • daarmee weten we wat we aan zijn mooie woorden hebbenwell, so much for that • dat was dan datit is too much for me • het is meer dan ik (ver)dragen kan————————much2〈bijwoord; more, most〉♦voorbeelden:he was much pleased with it • hij was er erg mee ingenomenas much as \\td2 million • wel/(maar) liefst 2 miljoen dollarhe didn't so much want to meet John as (to meet) John's sister • hij wilde niet zozeer John ontmoeten als (wel) Johns zustermuch as he would have liked to go • hoe graag hij ook was gegaanmuch to my surprise • tot mijn grote verrassing→ never never/————————much3〈determinator; more, most〉1 veel♦voorbeelden:not much use • niet erg bruikbaar¶ so much rubbish • allemaal/niets dan nonsens -
67 proportion
n. verhouding; deel; maat; termijn; percentage; dimensie, afmeting; proportie--------v. in de juiste verhouding brengen; gedeelte, deelproportion1[ prəpo:sjn]1 deel ⇒ gedeelte, aandeel♦voorbeelden:♦voorbeelden:in proportion to • evenredig met, al naar gelang, in verhouding totout of all proportion • buiten alle verhoudingen————————proportion2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
68 serve
n. opdienen (met tennis)--------v. bedienen; dienen; opscheppen; serveren; uitzitten (straf etc.); bevruchtenserve1[ sə:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————serve2♦voorbeelden:→ serve on serve on/3 dienen ⇒ dienst doen, helpen, baten♦voorbeelden:serve as a clerk • werken als kantoorbediendehe served in North Africa • hij heeft in Noord-Afrika gediendserve at table • bedienen, opdienen£50 serves him for a week • aan vijftig pond heeft hij een week genoegit will serve • daarmee lukt het welas occasion serves • al naar gelang de gelegenheid zich voordoetare you being served? • wordt u al geholpen?the sky serve him for a roof • de hemel diende hem als dak1 dienen ⇒ voorzien in/van, volstaan, vervullen3 ondergaan ⇒ vervullen, (uit)zitten♦voorbeelden:serve the purpose of • dienst doen alsbuses serve the suburbs • de voorsteden zijn per bus bereikbaarthis recipe will serve four people • dit recept is genoeg voor vier personenthe house is served with water • het huis is aangesloten op de waterleiding2 that serves him right! • dat is zijn verdiende loon!, net goed!he served me shamefully • hij heeft me schandelijk behandeld -
69 sort
n. soort; type; wijze--------v. sorteren, klasserensort1[ so:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 soort ⇒ klas(se), type♦voorbeelden:1 of every sort and kind • van allerlei slag/soortenthat sort of thing • zoiets, zulksa sort of (a) • een soort(ement) van, een of anderea painter of sorts • een of ander soort schildernothing of the sort! • niets dergelijks, geen sprake van!all sorts of • allerlei〈 spreekwoord〉 it takes all sorts (to make a world) • op de wereld vind je allerlei soorten mensen; onze Lieve Heer heeft rare kostgangers¶ be out of sorts • zich niet lekker/kregelig voelen→ sort of sort of/————————sort2♦voorbeelden:1 his actions sort ill/well with his character • zijn daden stemmen slecht/goed met zijn karakter overeenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:sort over/through • sorteren, klasseren→ sort out sort out/ -
70 stand
n. standaard, voet, stel; tribune; plaats; plaats voor taxi's--------v. staan; doen staan; opstaan; aanleunen; erop staan; leed dragen; waarderenstand1[ stænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 plaats ⇒ positie, post4 stander ⇒ statief, standaard♦voorbeelden:————————stand22 zich bevinden ⇒ staan, liggen6 zijn ⇒ (ervoor) staan, zich in een bepaalde situatie bevinden♦voorbeelden:as I stand here • zowaar ik hier sta4 stand and deliver! • je geld of je leven!he stands at nothing • hij staat nergens voorstand at thirty degrees • op dertig graden staanas it stands • momenteel, zoals het nu isknow where he stands • weten waar hij aan toe isstand to lose something • waarschijnlijk/zeker iets zullen verliezenstand aloof • zich op een afstand houdenstand apart • zich afzijdig houdenstand easy! • op de plaats rust!stand well with someone • met iemand op goede voet staanstand in (for someone) • (iemand) vervangenstand on • aandringen opstand on ceremony • aan plichtplegingen hechtenstand over • toezicht houden opstand upon • staan op→ stand aside stand aside/, stand back stand back/, stand by stand by/, stand down stand down/, stand for stand for/, stand off stand off/, stand out stand out/, stand up stand up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
71 stock
adj. gewoon, vast--------n. voorraad; aandelen, waarde papieren; houtblok, (boerderij) dieren; moederstam--------v. in voorraad hebbenstock1[ stok]1 stok ⇒ stam, (boom)stronk4 steel5 blok6 familie ⇒ ras, geslacht1 voorraad ⇒ stock, inventaris2 bouillon4 〈 economie〉aandelen(bezit/portefeuille) ⇒ effecten, fonds5 〈Brits-Engels; economie〉overheids/staatspapier♦voorbeelden:1 stock in trade • voorhanden/beschikbare voorraad; kneep (van het vak), trucwhile stocks last • zolang de voorraad strektlay in stock • voorraad inslaantake stock • de inventaris opmakenin stock • in voorraadout of stock • niet in voorraad4 active stocks • actieve/druk verhandelde aandelenbuy/hold stock • aandelen kopen/bezittendeferred stock • uitgestelde aandelen, aandelen met uitgesteld dividend〈 Amerikaans-Engels〉 preferred stock • preferente/prioriteitsaandelen〈 figuurlijk〉 her stock is rising • haar ster gaat op/rijsttake stock in • aandelen kopen van; 〈 figuurlijk〉 zich interesseren voor; 〈 informeel〉vertrouwen, geloven, belang hechten aan1 afkomst ⇒ familie, komaf2 materiaal ⇒ materieel, grondstof♦voorbeelden:IV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————stock2♦voorbeelden:————————stock3♦voorbeelden:1 stock up on/with sugar • suiker inslaan/hamsterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
72 suited
[ soe:tid]3 gekleed♦voorbeelden:1 suited for the job • geschikt/geknipt voor het karweiseem well suited to one another • voor elkaar gemaakt lijken -
73 think of
denken over; herinnerenthink of4 bedenken ⇒ voorstellen, verzinnen, (uit)vinden♦voorbeelden:1 (just/to) think of it! • stel je voor!now that I come to think of it • nu, als ik me goed bedenk2 be thinking of doing something • (juist) overwegen/van plan zijn iets te doenhe would never think of (doing) such a thing • zo iets zou nooit bij hem opkomenI won't/wouldn't/can't/couldn't think of it! • ik denk er niet aan!, geen sprake van!4 think of a number • neem/kies een getalwe'll think of something • we vinden er wel iets opthink little/not much of • een lage dunk hebben van; heel gewoon/niets bijzonders vindenbe well thought of • hoog aangeslagen worden¶ think better of it • zich bedenken, ervan afzien -
74 wangle
n. het loskrijgen, het voor elkaar krijgen; het knoeien met--------v. loskrijgen, voor elkaar krijgen; geknoei, knoeierijwangle1♦voorbeelden:————————wangle2〈 informeel〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 wangle someone into doing something • iemand zover krijgen dat hij/zij iets doetwangle one's way into • zich indringen inwangle a well-paid job out of someone • een goed betaalde baan van iemand weten los te krijgen -
75 wish
n. verlangen, wens; hoop; wilsuitdrukking; wensuitdrukking; felicitatie--------v. wensen, verlangen; feliciteren; zegenen voor; ordenen, een opdracht gevenwish1[ wisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verlangen ⇒ behoefte, zin2 wens♦voorbeelden:she had no/not much wish to go there • ze had geen/ weinig zin om erheen te gaanexpress a wish to • de wens te kennen geven teI have got my wish • mijn wens is vervuldshe couldn't grant my wish • ze kon mijn wens niet inwilligenmake a wish • een wens doena last wish • een laatste wens————————wish2〈 werkwoord〉1 wensen ⇒ willen, verlangen♦voorbeelden:1 〈 alleen tegenwoordige tijd〉 I wish I were/ 〈 Brits-Engels ook〉 was a cat • ik wou dat ik een kat washave everything one could (possibly) wish for • alles hebben wat zijn hartje begeertwhat more can you wish for? • wat wil je nog meer?wish someone ill • iemand verwensenwish someone well • iemand het beste wensen¶ wish away • wegwensen, wensen dat iets niet bestondI wouldn't wish that on my worst enemy • dat zou ik mijn ergste vijand nog niet toewensendon't wish your kids on me again • scheep mij (nu) niet weer met je kinderen op -
76 worth
n. Worth, dorp in Illinois (V.S.); stad in Missoure (V.S.); streek in Georgia (V.S.)worth1[ wə:θ] 〈zelfstandig naamwoord; alleen enkelvoud〉2 markt/tegenwaarde♦voorbeelden:of great/little/no worth • van grote/geringe/geen waarde————————worth21 waard♦voorbeelden:1 land worth 100,000 dollars • land met een waarde van 100.000 dollarwhat's your old man worth? • hoeveel bezit jouw vader?any biologist worth the name • iedere bioloog van enige naamit is worth (one's) while • het is de moeite waardworth seeing • bezienswaardigit's well worth doing • het loont ruimschoots de moeitefor what it's worth • voor wat het waard isit's worth it • het is de moeite waard¶ not worth the paper it is printed/written on • zonde van het papier, waardeloosnot worth a red cent • geen cent waardhe is (not) worth his salt • hij is zijn geld (niet) waarda trick worth two of that • een beter middelmake it worth your while • het de moeite waard maken voor jefor all one is worth • uit alle macht
См. также в других словарях:
well met — well′ met′ interj. archaic (used as a salutation in expressing pleasure at seeing someone): Hail, fellow! Well met![/ex] • Etymology: 1580–90 … From formal English to slang
well-met — /wel met /, adj. Archaic. (used as a salutation or part of a salutation). Cf. hail fellow. [1580 90] * * * … Universalium
well-met — /wel met /, adj. Archaic. (used as a salutation or part of a salutation). Cf. hail fellow. [1580 90] … Useful english dictionary
well met! — I am happy to see you! … English contemporary dictionary
WELL MET — … Useful english dictionary
Hail fellow well met — is a somewhat archaic English idiom used either as an exagerrated greeting or referring to a person who is sociable and constantly making an effort at winning friends. The Oxford English Dictionary (OED) gives a 1589 quotation for this phrase as… … Wikipedia
hail-fellow-well-met — adjective Etymology: from the archaic salutation “Hail, fellow! Well met!” Date: 1581 heartily friendly and informal ; comradely • hail fellow well met noun … New Collegiate Dictionary
hail-fellow-well-met — 1. adjective Sociable, friendly. And at first he sings small, and is hail fellow well met with Sheamus thats James of the Glens, my chieftains agent. 2. noun a sociable, friendly person. My father was reserved an … Wiktionary
hail-fellow-well-met — I. adj. phr. talking easily and in a friendly way to everyone you meet. John won the election as class president because he was hail fellow well met. II. n. phr. A good friend and companion; buddy; pal. John just moved to town but he and the boys … Словарь американских идиом
hail-fellow-well-met — old fashioned a man who is hail fellow well met is very friendly and pleasant, often in a way that you do not trust. He was a hail fellow well met sort of a man who d greet you with a big slap on the back … New idioms dictionary
hail-fellow-well-met(1) — {adj. phr.} Talking easily and in a friendly way to everyone you meet. * /John won the election as class president because he was hail fellow well met./ … Dictionary of American idioms