-
1 attendre
attendre [aatãdr]♦voorbeelden:attends, attendez • wacht even, een ogenblik, wacht maar 〈 bedreiging〉sans plus attendre • onverwijld→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 wachten op ⇒ afwachten, opwachten♦voorbeelden:il attend d' avoir assez d'argent • hij wacht tot(dat) hij genoeg geld heeft→ tournant¶ se faire attendre • op zich laten wachten, te laat komen, zijn1 verwachten ⇒ rekenen (op), verdacht zijn (op)♦voorbeelden:1. v1) (af)wachten2) verwachten, rekenen (op)2. s'attendre (à)v -
2 attente
attente [aatãt]〈v.〉1 (het) (af)wachten ⇒ afwachting, wachttijd♦voorbeelden:salle d'attente • wachtkamerl'attente n'a pas été longue • ik heb, we hebben niet lang hoeven te wachtencontre toute attente • buiten, tegen alle verwachtingf1) afwachting, wachttijd2) verwachting -
3 languir
languir [lãgier]1 verflauwen ⇒ lusteloos, futloos zijn, verslappen2 smachten (naar) ⇒ verlangend wachten (op), verbeiden♦voorbeelden:ne pas laisser languir la conversation • het gesprek gaande houden♦voorbeelden: -
4 patienter
patienter [paasjãtee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:faire patienter un enfant • een kind iets te doen geven -
5 tarder
tarder [taardee]〈 werkwoord〉1 lang uitblijven ⇒ op zich laten wachten, laat komen♦voorbeelden:2 ne pas tarder à faire qc. • ergens geen gras over laten groeien, iets gauw doenil tarde à venir • hij laat op zich wachtenil ne tardera pas à découvrir l'erreur • hij zal de vergissing spoedig ontdekkensans tarder • terstond, ogenblikkelijk -
6 an
an [ã]〈m.〉1 jaar♦voorbeelden:bon an, mal an • gemiddeldl'an nouveau • het nieuwe jaarle nouvel an • nieuwjaar(sdag)avoir neuf ans • negen (jaar) zijnpar an • per jaarattendre pendant cent sept ans • wachten tot sint-juttemisje m'en moque, je m'en soucie comme de l'an quarante • het laat me volkomen koudm -
7 anxieux
anxieux [ãksjeu]♦voorbeelden:c'est un grand anxieux • het is een bangerd= anxieuse; adjangstig, bezorgd -
8 brosser
brosser [brossee]1 (af)borstelen ⇒ (af)wrijven, afschuieren♦voorbeelden:→ cours♦voorbeelden:se brosser les ongles • z'n nagels borstelen〈 informeel〉 tu peux te brosser! • je kan lang wachten!, schrijf het maar op je buik!→ ventrev2) schilderen, schetsen3) effect geven (aan) [biljardbal]4) speibelen -
9 clou
clou [kloe]〈m.〉3 hoogtepunt ⇒ klapstuk, clou♦voorbeelden:clou à tête • spijker met kop2 prendre les clous, traverser dans les clous, aux clous • (de straat) bij de voetgangersoversteekplaats overstekenriver son clou à qn. • iemand de mond snoerença ne vaut pas un clou • dat is geen sikkepitje waard〈 informeel, schertsend〉 des clous! • schrijf dat maar op je buik!maigre comme un clou • zo mager als een lat1. m1) spijker2) hoogtepunt, klapstuk3) steenpuist4) pandjeshuis5) nor2. clousm pl3. des clousinterj -
10 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
11 désirer
désirer [deezieree]〈 werkwoord〉1 wensen ⇒ verlangen naar, willen hebben, begeren♦voorbeelden:le résultat laisse à désirer • het resultaat laat te wensen overvwensen, begeren -
12 espérance
espérance [espeerãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 espérance de vie • levensverwachting, gemiddelde levensduuravoir des espérances • een erfenis te wachten hebbendonner des espérances, de grandes espérances • veelbelovend zijntrahir les espérances de qn. • niet aan iemands verwachtingen beantwoordenavoir en espérance • in het vooruitzicht hebbenfhoop, verwachting -
13 gagner
gagner [gaanjee]2 winnen♦voorbeelden:gagner de quoi vivre • in zijn levensonderhoud kunnen voorzien3 y gagner • erop vooruitgaan, in iemands voordeel zijnil gagne à être connu • als je hem beter leert kennen, valt hij best meeon ne gagne rien à attendre • wachten helpt niet veelc'est toujours ça de gagné! • dat is alvast meegenomen!gagner en qualité • beter van kwaliteit zijn, wordengagner en profondeur • veel dieper, veel verder gaanla mer gagne sur la côte • de zee wint terrein op de kustII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verkrijgen ⇒ verwerven, winnen4 bereiken ⇒ gaan naar, reiken tot5 zich meester maken van ⇒ bevangen, overmannen♦voorbeelden:gagner une maladie contagieuse • een besmettelijke ziekte oplopengagner de la place • ruimte winnengagner qn. à sa cause • iemand voor zijn zaak winnenla faim le gagnait • hij kreeg hongerle froid le gagna • hij werd door kou bevangenle vertige le gagna • hij werd plotseling duizelig♦voorbeelden:se laisser gagner • zich laten overhalen, verleidenv1) verdienen2) winnen4) verkrijgen, behalen5) bereiken, gaan (naar) -
14 garder
garder [gaardee]1 houden ⇒ aan-, be-, over-, vasthouden, bewaren, voor zich houden2 bewaken ⇒ toezicht houden op, passen op3 (blijven) houden ⇒ in een bepaalde houding blijven, blijven hebben, bewaren4 in acht nemen ⇒ nakomen, naleven♦voorbeelden:garder qn. à dîner • iemand vragen te blijven etendonner à garder • in bewaring gevengarder le lit • het bed houdengarder le pli • in de plooi blijvengarder le sourire • blijven glimlachenil gardait les yeux baissés • hij bleef naar de grond staren5 (que) Dieu m'en garde! • God beware me!♦voorbeelden:1 je m'en garderai bien! • daar kijk ik wel voor uit!il faut se garder de jugements hâtifs • men moet niet te snel oordelenv1) bewaken, toezicht houden (op)2) (aan-, be-, over-, vast) houden3) blijven houden, bewaren4) nakomen -
15 gratter
gratter [graatee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (af-, om-, weg)krabben4 inhalen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v2) zwoegen3) kraken4) krabben5) omwroeten6) kriebelen7) inhalen2. se gratterv -
16 lent
lent [lã]♦voorbeelden:poison lent • langzaam werkend, sluipend vergifêtre lent à venir • lang op zich laten wachtenadjlangzaam, traag -
17 mariner
mariner [maarienee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 marineren ⇒ inmaken, pekelenv2) marineren, inmaken, pekelen -
18 Messie
-
19 orme
-
20 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet
См. также в других словарях:
Wachten — ist der Familienname folgender Personen: Johannes Wachten, Judaist und Autor Kunibert Wachten (* 1952), deutscher Architekt und Stadtplaner Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit demselben Wort bezeichneter Begriffe … Deutsch Wikipedia
Wachten — 1. Du sast (sollst) lange wachten, ehe di ne Krägge ne Nuet bringet. (Westf.) 2. Wacht dîn Bört. – Hauskalender, III … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
wachten auf — [Wichtig (Rating 3200 5600)] Auch: • wachte auf • wachtest auf Bsp.: • Ich schlief eine Stunde lang und wachte rechtzeitig zum Mittagessen auf … Deutsch Wörterbuch
wachten — wakti … Woordenlijst Sranan
Wachten, die — [Wàchddn] Schneeverwehung, Schneewehe … Bayrische Wörterbuch von Rupert Frank
Kunibert Wachten — (* 16. Oktober 1952) ist ein deutscher Architekt und Stadtplaner. Seit 1999 ist er Inhaber des Lehrstuhls und Instituts für Städtebau und Landesplanung an der RWTH Aachen, davor war er Professor für Städtebau an der FH Bochum sowie von 1994 bis… … Deutsch Wikipedia
Warten — 1. Auf den man nicht wartet, von dem hält man nichts. 2. Besser warten auf ein gutes Essen als sich an einer schlechten Suppe verbrennen. Mhd.: Er is bezzer wol gebiten dann übele gegâhet. (Gut Fraw.) – Swer dicke sprichet: beite de ist ein… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Zollikon — Basisdaten Staat: Schweiz Kanton … Deutsch Wikipedia
Kulturlandschaft Dresdner Elbtal — Elbwiesen und Flussbögen − der Blick vom „Balkon Dresdens“ (Luisenhof) in Richtung Innenstadt vor dem Beginn der Bauarbeiten an der Waldschlößchenbrücke … Deutsch Wikipedia
Gnade — 1. Auf die Gnade grosser Herrn folgt Gift und – Tod gar gern. *2. Besser gnad dann recht, sagen alle fromme Knecht. – Henisch, 1671, 30; Petri, II, 37. 3. Besser ist gnad, dann recht. – Franck, II, 178a; Gruter, I, 8; Eyering, I, 214. 4. Das ist… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Dresdner Brückenstreit — Als Dresdner Brückenstreit wird eine seit Mitte der 1990er Jahre bis heute andauernde Kontroverse um die Errichtung einer zusätzlichen Elbequerung in Dresden bezeichnet. Die Auseinandersetzung betrifft den vierspurigen innerstädtischen… … Deutsch Wikipedia