-
1 festschnallen
-
2 anmachen
-
3 anschlagen
anschlagenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bekendmaken, mededelen ⇒ aanplakken6 vastslaan, -spijkeren♦voorbeelden: -
4 anschließen
anschließenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 aansluiten ⇒ aanknopen, volgen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aansluiten ⇒ aankoppelen, verbinden♦voorbeelden:1 zich aansluiten ⇒ zich voegen, instemmen♦voorbeelden:darf ich mich anschließen? • mag ik meedoen? -
5 aufbinden
-
6 befestigen
-
7 belegen
belegen1 bewijzen, aantonen, staven ⇒ documenteren4 zich inschrijven voor, volgen5 bespreken, reserveren ⇒ vrijhouden; bezet houden7 beschieten ⇒ bombarderen, bestoken♦voorbeelden:ein Zimmer mit 10 Personen belegen • 10 personen op één kamer leggen3 den 2. Platz belegen • de 2e plaats bezetten, behalen4 eine Vorlesung belegen • zich inschrijven voor een college, een college volgenein Tau belegen • een touw beleggen, vastmaken -
8 ein Tau belegen
een touw beleggen, vastmaken -
9 festheften
festheften -
10 festmachen
festmachen1 (af)meren, aanleggenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastleggen ⇒ bepalen, overeenkomen♦voorbeelden: -
11 ketteln
-
12 ketten
-
13 nesteln
-
14 nieten
nieten -
15 pflocken
-
16 spannen
spannen1 spannen, strak zitten ⇒ drukken, knellen♦voorbeelden:auf eine Erbschaft spannen • op een erfenis vlassenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)spannen ⇒ strakker trekken, aanhalen♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 den Rahmen sehr weit spannen • het kader zeer breed afbakenen, opzetten1 gespannen zijn, worden, strak worden ⇒ zich spannen, strak gaan staan -
17 vergipsen
-
18 verketten
-
19 verklammern
verklammern1 met krammen, klampen vastmaken, verbinden -
20 verknoten
verknoten
См. также в других словарях:
vastmaken — fasi … Woordenlijst Sranan