Перевод: с немецкого на нидерландский

с нидерландского на немецкий

С нидерландского на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

vastleggen

Толкование Перевод

1 festlegen

festlegen

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vastleggen, -stellen ⇒ bepalen, besluiten

2 vastzetten, beleggen

♦voorbeelden:

1    etwas vertraglich festlegen • iets contractueel vastleggen

2    Geld festlegen • geld vastzetten, beleggen

¶    jemanden auf seine Behauptungen festlegen • iemand op zijn beweringen vastnagelen

II sich festlegen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vastleggen ⇒ zich binden

♦voorbeelden:

1    sich durch eine, mit einer Äußerung festlegen • zich door, met een uitspraak binden

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > festlegen
2 bannen

bannen

1 in de ban doen

2 verbannen

3 〈 figuurlijk〉fascineren, betoveren, biologeren, boeien

4 verdrijven, bezweren, uitbannen

5 uit-, verdrijven, bezweren ⇒ (uit)bannen

6 vastleggen

♦voorbeelden:

4    eine Gefahr bannen • een gevaar bezweren

5    Geister bannen • geesten uitdrijven

6    etwas auf die Leinwand bannen • iets op het doek vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > bannen
3 festhalten

festhalten

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vasthouden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vast-, tegenhouden

2 vastleggen ⇒ registreren, noteren

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 einen Brief festhalten • een brief achterhouden

2    die Ergebnisse in einem Buch festhalten • de resultaten in een boek vastleggen

III sich festhalten 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vasthouden ⇒ zich vastklampen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > festhalten
4 abstecken

abstecken

1 afsteken ⇒ afbakenen, vastleggen

2 afspelden ⇒ losspelden

♦voorbeelden:

1 ein Programm abstecken • een programma uitstippelen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abstecken
5 aktenkundig

aktenkundig

1 door een akte, schriftstuk bewijsbaar

♦voorbeelden:

1 etwas aktenkundig machen • iets in een akte vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > aktenkundig
6 anlegen

anlegen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 aanleggen ⇒ meren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)leggen ⇒ (aan)zetten, aanbrengen, aandoen

2 op het vuur doen

3 aanleggen ⇒ richten, mikken

4 aanleggen ⇒ samenstellen

5 beleggen, investeren

6 aanleggen ⇒ besteden, uitgeven

7 aanleggen ⇒ beogen, munten

8 〈 formeel〉 aantrekken ⇒ aandoen

♦voorbeelden:

1    jemandem Fesseln, Ketten anlegen • iemand boeien, ketens aandoen

(die) letzte Hand anlegen • de laatste hand leggen aan

der Hund legt die Ohren an • de hond legt de oren plat tegen zijn kop

eine Leiter an die Scheune anlegen • een ladder tegen de schuur zetten

〈 figuurlijk〉 strenge Maßstäbe an etwas, jemanden anlegen • strenge maatstaven voor iets, iemand aanleggen

3    das Gewehr anlegen • het geweer aanleggen

4    eine Briefmarkensammlung anlegen • een postzegelverzameling aanleggen

5    Geld in Wertpapieren anlegen • geld in effecten beleggen

6    Geld für ein neues Auto anlegen • geld voor een nieuwe auto aanleggen, besteden

7    es auf jemanden anlegen • het op iemand gemunt hebben

es darauf anlegen, jemanden zu kränken • het erop aanleggen, iemand te krenken

8    Schmucksachen anlegen • sieraden aandoen, opspelden

¶    (mit) Hand anlegen • (ook) een handje helpen

den Hund anlegen • de hond aan de ketting leggen, vastleggen

III sich anlegen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 het aanleggen ⇒ ruzie zoeken

♦voorbeelden:

1    sich mit jemandem anlegen • met iemand aan de stok krijgen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > anlegen
7 anschließen

anschließen

I    〈onovergankelijk werkwoord; haben〉

1 aansluiten ⇒ aanknopen, volgen

2 grenzen

3 (nauw) sluiten

♦voorbeelden:

1    an jemandes Worte anschließen • bij iemands woorden aanknopen

3    ein eng anschließendes Kleid • een nauwsluitende japon

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vastmaken ⇒ bevestigen

2 aansluiten ⇒ aankoppelen, verbinden

3 (eraan) toevoegen

♦voorbeelden:

1    das Fahrrad an einem, einen Pfahl anschließen • zijn fiets aan een paal vastleggen

2    die angeschlossenen Sender • de aangesloten zenders

3    an eine Frage eine weitere anschließen • aan een vraag nog een vraag toevoegen

III sich anschließen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich aansluiten ⇒ zich voegen, instemmen

2 aansluiten ⇒ volgen

3 grenzen

4 contact krijgen

♦voorbeelden:

1    sich einem Aufzug anschließen • zich bij een stoet voegen

darf ich mich anschließen? • mag ik meedoen?

2    an den Vortrag schließt (sich) ein Empfang an • na de voordracht volgt een receptie

4    sich schwer anschließen • moeilijk contact krijgen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > anschließen
8 aufzeichnen

aufzeichnen

1 optekenen ⇒ op schrift stellen, noteren

2 tekenen

3 opnemen ⇒ (op film, band) vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > aufzeichnen
9 beurkunden

beurkunden

1 (een) akte opmaken van ⇒ (schriftelijk) vastleggen, opnemen, bekrachtigen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > beurkunden
10 den Hund anlegen

den Hund anlegen

de hond aan de ketting leggen, vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > den Hund anlegen
11 die Ergebnisse in einem Buch festhalten

die Ergebnisse in einem Buch festhalten

de resultaten in een boek vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > die Ergebnisse in einem Buch festhalten
12 erfassen

erfassen

1 grijpen ⇒ aanrijden, scheppen

2 begrijpen, beseffen

3 〈 figuurlijk〉te pakken, in zijn greep krijgen

4 (vast)grijpen, beet-, vastpakken

5 〈 administratie〉in een lijst opnemen, registreren

6 〈 administratie〉omvatten, inhouden

♦voorbeelden:

2    〈 informeel〉 du hast es erfasst! • jij hebt het door!

3    Angst erfasste mich • angst maakte zich van mij meester

4    etwas mit den Augen erfassen • iets in het oog krijgen

5    etwas statistisch erfassen • iets statistisch vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > erfassen
13 etwas aktenkundig machen

etwas aktenkundig machen

iets in een akte vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas aktenkundig machen
14 etwas auf die Leinwand bannen

etwas auf die Leinwand bannen

iets op het doek vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas auf die Leinwand bannen
15 etwas statistisch erfassen

etwas statistisch erfassen

iets statistisch vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas statistisch erfassen
16 etwas vertraglich festlegen

etwas vertraglich festlegen

iets contractueel vastleggen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas vertraglich festlegen
17 festmachen

festmachen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉〈 scheepvaart〉

1 (af)meren, aanleggen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vastmaken ⇒ vastbinden, bevestigen

2 vastleggen ⇒ bepalen, overeenkomen

♦voorbeelden:

2    ein Geschäft festmachen • een transactie afsluiten

¶    sich festmachen lassen • aangetoond kunnen worden

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > festmachen
18 festschreiben

festschreiben

1 schriftelijk vastleggen

2 〈 figuurlijk〉 als onveranderlijk beschouwen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > festschreiben
19 festsetzen

festsetzen

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vast-, gevangenzetten

2 vastleggen, -stellen ⇒ bepalen, besluiten

♦voorbeelden:

2    zur festgesetzten Zeit • op de vastgestelde tijd

II sich festsetzen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vastzetten 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vast gaan zitten

2 〈 informeel〉 zich vestigen ⇒ zich nestelen

♦voorbeelden:

1    der Gedanke hat sich in ihm festgesetzt • de gedachte heeft zich in hem vastgezet

2    der Feind hat sich im Wald festgesetzt • de vijand heeft zich in het bos verschanst

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > festsetzen
20 fixieren

fixieren

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 fixeren

♦voorbeelden:

1    jemandes Worte schriftlich fixieren • iemands woorden schriftelijk vastleggen

II sich fixieren 〈 wederkerend werkwoord〉〈 psychologie〉

1 zich (emotioneel) binden

♦voorbeelden:

1    an, auf etwas, jemanden fixiert sein • op iets, iemand gefixeerd zijn

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > fixieren

Страницы

См. также в других словарях:

Chiró N'Toko — Personal information Full name Mena Vuza N Toko Date of birth 30 January 1988 ( … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

vastleggen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

vastleggen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: