-
1 Anschlag
Anschlag〈m.〉♦voorbeelden:1 einen Anschlag machen • iets bekendmaken, aanplakkenein Anschlag am schwarzen Brett • een mededeling op het prikbordetwas durch Anschlag bekannt geben • iets door aanplakking bekendmaken -
2 affichieren
affichieren -
3 ankleben
anklebenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)plakken, vastplakken♦voorbeelden:einen Zettel an das, dem Haus ankleben • een affiche aan het huis aanplakken -
4 anschlagen
anschlagenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bekendmaken, mededelen ⇒ aanplakken6 vastslaan, -spijkeren♦voorbeelden: -
5 aushängen
aushängenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 bekendgemaakt, opgehangen, aangeplakt zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bekendmaken, aanplakken -
6 einen Anschlag machen
iets bekendmaken, aanplakken -
7 plakatieren
plakatieren♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский