-
1 Lektorat
-
2 Ort
Ort1〈m.; Ort(e)s, Orte〉♦voorbeelden:höheren Ortes • bij een hogere instantie〈 boekwezen〉 am angeführten Ort • ter aangehaalde plaatse, t.a.p.am Ort selbst • ter plekkedas hört man jetzt an allen Orten (und Enden) • dat hoor je tegenwoordig overalvor Ort • ter plaatse, ter plekkean Ort und Stelle • ter plaatse————————Ort2〈m.; Ort(e)s, Örter〉 〈 sterrenkunde, wiskunde〉♦voorbeelden:————————Ort3〈o.; Ort(e)s, Örter〉 〈 mijnwezen〉1 kolenfront, front van een galerij♦voorbeelden: -
3 Satz
〈m.; Satzes, Sätze〉2 stel, set ⇒ groep, serie, reeks6 sprong, zet♦voorbeelden:6 in, mit einem Satz • met een sprong, in een zetetwas in, zum Satz geben • iets laten zetten -
4 Spiegel
Spiegel〈m.; Spiegels, Spiegel〉5 spiegel, niveau 〈bijv. van vloeistoffen〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 das kannst du dir hinter den Spiegel stecken! • (a) dat interesseert me geen lor!; (b) hou het je voor gezegd!sich 〈 3e naamval〉 etwas nicht hinter den Spiegel stecken • iets verbergen, niet trots zijn op iets -
5 absetzen
absetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 〈 scheepvaart〉afzetten, afsteken♦voorbeelden:2 vom Ufer absetzen • van de oever afzetten, afstekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 af-, neerzetten ⇒ wegdoen, (neer)leggen♦voorbeelden:das Glas vom Mund absetzen • het glas van de mond nemen en neerzetten3 einen Fahrgast absetzen • een passagier afzetten, laten uitstappendas Geweih absetzen • het gewei afwerpenein Theaterstück vom Programm absetzen • een toneelstuk van het repertoire schrappen15 ein Manuskript absetzen • een manuscript afzetten, volledig zetten1 zich afzetten ⇒ bezinken, neerslaan2 zich afzetten ⇒ afsteken tegen, contrasteren♦voorbeelden:3 sich in ein anderes Land absetzen • de wijk nemen, (heimelijk) naar een ander land wegtrekkensich über die Grenze absetzen • (heimelijk) de grens overgaan -
6 durchschießen
durchschießen11 erdoor schieten, schieten door————————durchschießen24 〈 figuurlijk〉schieten, flitsen door♦voorbeelden: -
7 Abdruck
-
8 Abzug
Abzug〈m.〉1 af-, terugtocht ⇒ het heengaan, vertrek2 (afvoer)pijp ⇒ rookvang, uitloop♦voorbeelden:der Abzug der Truppen • de aftocht van de troepenzum Abzug blasen • de aftocht blazen -
9 Asteriskus
-
10 Auflage
-
11 Ausdruck
Ausdruck1〈m.; meervoud Ausdrücke〉1 uitdrukking ⇒ woord, term3 uitdrukkingswijze ⇒ formulering, stijl4 uitdrukking ⇒ gelaatsuitdrukking, expressie5 uitdrukking ⇒ uitdrukkingskracht, gevoel♦voorbeelden:sich im Ausdruck vergreifen • een verkeerde term gebruikendie Krise fand in dem Streik ihren Ausdruck • de crisis kwam in de staking tot uitingmit dem Ausdruck meiner vorzüglichen Hochachtung • met gevoelens van hoogachtingeine Absicht zum Ausdruck bringen • een bedoeling kenbaar maken3 Flüssigkeit, Gewandtheit im Ausdruck besitzen • (a) vloeiend, gemakkelijk spreken; (b) een vlotte pen, stijl hebbenmit verlorenem Ausdruck dasitzen • in mijmeringen verzonken zittenein Lied mit Ausdruck vortragen • een lied met gevoel voordragen————————Ausdruck2〈m.; meervoud Ausdrucke〉 -
12 Aushänger
-
13 Ausschluss
Ausschluss〈m.〉♦voorbeelden:1 ohne, unter Ausschluss der Öffentlichkeit • met open, gesloten deuren -
14 Deckblatt
-
15 Defekt
-
16 Doppelband
-
17 Druckbogen
-
18 Druckform
-
19 Druckort
-
20 Druckstock
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский