-
1 lijn
♦voorbeelden:iets in grote lijnen aangeven • 〈 ook figuurlijk〉 tracer les grandes lignes de qc.een rechte lijn • une (ligne) droitein een rechte lijn van iemand afstammen • descendre en ligne directe de qn.de resultaten bewegen zich in opgaande lijn • les résultats vont en s'amélioranteen lijn trekken • tracer une ligneaan de (slanke) lijn doen • surveiller sa ligneMaastricht is aan de lijn • vous avez Maastricht au bout du filblijft u aan de lijn, a.u.b.! • ne quittez pas!in de lijn liggen van • être dans le droit fil dedat ligt helemaal in zijn lijn • 〈 net iets voor hem〉 c'est tout à fait lui; 〈 de aangewezen man〉 c'est l'homme qu'il nous fautop dezelfde, op één lijn zitten • être sur la même lignemet lijn 15 gaan, lijn 15 nemen • prendre la ligne no. 15 -
2 trekken
ww1) tirer2) s'en aller3) traîner (qc)7) tirer (sur)8) attirer9) toucher10) faire infuser [thé, etc], laisser mijoter11) tracer12) prendre (dans), sortir (de)13) prendre -
3 aangeven
1 [overhandigen] passer (à)2 [bekendmaken] indiquer4 [met tekens aanduiden] indiquer♦voorbeelden:1 iemand een boek aangeven • passer un livre à qn.de koers aangeven • indiquer la direction à suivrediefstal aangeven • porter plainte pour voleen geboorte aangeven • déclarer une naissancehebt u nog iets aan te geven? • vous avez autre chose à déclarer?de dader heeft zichzelf aangegeven • le coupable s'est livré (à la police) -
4 aftekenen
2 [ondertekenen] signer3 [aantekenen op een kaart] inscrire4 [afmaken] finir de dessiner5 [zeer veel tekenen] beaucoup dessiner6 [nauwkeurig afbeelden] copier (un dessin)II 〈wederkerend werkwoord; zich aftekenen〉1 [zichtbaar, merkbaar worden] se dessiner♦voorbeelden:zich aftekenen tegen • se détacher sur -
5 afzetten
1 [afnemen en ergens neerzetten] enlever2 [buiten werking stellen] arrêter3 [amputeren] amputer4 [oplichten] escroquer (qc. à qn.)5 [afscheiden] clôturer6 [van, tegen iets afduwen] repousser7 [uit zijn ambt ontzetten] destituer8 [op enige afstand plaatsen] écarter9 [laten uitstappen] déposer11 [omboorden] galonner (de)♦voorbeelden:het geweer afzetten • reposer son fusilhet huis was door de politie afgezet • la maison était cernée par la police〈 figuurlijk〉 zich afzetten tegen (iets, iemand) • s'insurger contre (qc., qn.)zich afzetten • prendre appelkwellende gedachten van zich afzetten • chasser les idées noires de son esprit1 [snel afkomen] se jeter2 [voor een sprong] prendre appel♦voorbeelden:1 op iemand komen afzetten • foncer sur qn.er kwam een massa sneeuw van de berghelling afzetten • une masse de neige dévala de la pente -
6 de hoofdlijnen van een plan aangeven
de hoofdlijnen van een plan aangevenDeens-Russisch woordenboek > de hoofdlijnen van een plan aangeven
-
7 een grens met stippeltjes aangeven
een grens met stippeltjes aangevenDeens-Russisch woordenboek > een grens met stippeltjes aangeven
-
8 een groef in iets maken
een groef in iets makentracer un sillon dans qc. -
9 een lijn trekken
een lijn trekken -
10 groef
♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 de zorg had diepe groeven in haar voorhoofd getekend • les soucis avaient creusé des rides profondes sur son fronteen groef in iets maken • tracer un sillon dans qc. -
11 iets in grote lijnen aangeven
iets in grote lijnen aangeven〈 ook figuurlijk〉 tracer les grandes lignes de qc. -
12 omtrekken
1 [omvertrekken] renverser (en tirant)2 [om iets trekken] tracer les contours de3 [omheen trekken] contourner -
13 stip
stip, stippel♦voorbeelden:een grens met stippeltjes aangeven • tracer une frontière en pointilléhij legde de bal op de stip • il plaça le ballon sur le point de réparation -
14 traceren
-
15 trekken
1 [kracht uitoefenen op iets; luchtstroom doorlaten] tirer2 [in een bepaalde richting gaan] s'en aller3 [spierbewegingen maken] traîner (qc.)4 [m.b.t. zenuwtrek] avoir un tic (nerveux) (à)5 [in een richting getrokken worden] être attiré (par)6 [ergens in getrokken worden] être absorbé (par)7 [lijken (op)] tirer (sur)♦voorbeelden:de kachel trekt goed • le poêle tire bienaan een sigaar trekken • tirer sur un cigaredoor Frankrijk trekken • parcourir la Francein een huis trekken • s'installer dans une maisonde wijde wereld in trekken • partir à la conquête du mondekrom trekken • se déformerde kinderen trekken nogal naar hun vader • les enfants tiennent plutôt de leur père1 [tussen iets anders uitnemen] tirer2 [aantrekken] attirer3 [als zijn deel ontvangen] toucher♦voorbeelden:een kies trekken • arracher une dentloten trekken • tirer des lots au sortvolle zalen trekken • remplir les sallesdie stad blijft trekken • cette ville garde son attrait1 [algemeen] tirer2 [naar zich toehalen, ook figuurlijk] attirer4 [tekenen] tracer6 [Algemeen Zuid-Nederlands][fotograferen] prendre♦voorbeelden:een horoscoop trekken • tirer un horoscopeeen single van een elpee trekken • tirer un 45 tours d'un 30 centimètresiets stuk trekken • déchirer qc.iets omver trekken • renverser qc.iemand aan zijn haar trekken • tirer les cheveux à qn.〈 figuurlijk〉 iets naar zich toe trekken • s'occuper intensivement de qc.iets in het belachelijke trekken • tourner qc. en dérision -
16 uitzetten
1 [buiten iets zetten] expulser2 [uitspreiden] tendre3 [verspreid zetten] disposer4 [op interest zetten] placer5 [buiten werking stellen] arrêter6 [uitmeten, aftekenen] tracer♦voorbeelden:ongewenste vreemdelingen uitzetten • expulser des étrangers indésirablesde zeilen uitzetten • mettre les voiles1 [in volume toenemen] se dilater♦voorbeelden:uitzettende kracht • force expansivedoor warmte zetten de meeste stoffen uit • la plupart des corps se dilatent sous l'effet de la chaleurIII 〈wederkerend werkwoord; zich uitzetten〉1 [in omvang toenemen] se dilater -
17 voor
voor1I 〈 het〉♦voorbeelden:II 〈de〉♦voorbeelden:————————voor2〈 bijwoord〉1 [aan de voorzijde] devant2 [m.b.t. een volgorde] avant3 [m.b.t. een gezindheid] pour4 [meer dan] de plus♦voorbeelden:de auto staat voor • 〈 geparkeerd〉 l'auto se trouve devant la porte; 〈 is voorgereden〉 la voiture est avancéehij is voor in de dertig • il a dépassé de peu la trentaine2 het is meneer voor en meneer na • c'est monsieur par-ci, monsieur par-làsoep voor eten • manger le potage en entréezijn boot was voor • son bateau avait de l'avancezij zijn ons voor geweest • ils nous ont devancésargumenten voor en tegen • arguments pour et contre————————voor3〈 voorzetsel〉1 [algemeen] pour2 [niet achter; in tegenwoordigheid van] devant3 [vroeger dan; ook m.b.t. een volg-, rangorde] avant♦voorbeelden:voor zijn moeite • pour sa peinehij is voor een paar dagen naar zijn ouders • il est parti pour quelques jours chez ses parentsvoor september is het veel te koud • il fait beaucoup trop froid pour un mois de septembredat is goed voor de koorts • c'est bon contre la fièvreik ben voor X • je suis pour Xik zal voor mijn zoon betalen • je vais payer pour mon filsiemand voor zijn gedrag prijzen • féliciter qn. pour sa conduitevoor de minister stemmen • voter en faveur du ministrevoor een wet stemmen • voter une loihet brood voor zijn gezin verdienen • gagner le pain de sa familledat is net iets voor hem • 〈 passend voor hem〉 c'est tout à fait ce qu'il lui faut; 〈 typisch voor hem〉 c'est bien luidat is niets voor mij • cela ne m'intéresse pasik zeg u eens en voor altijd • je vous le dis une fois pour touteswaar doet hij het voor? • qu'est-ce que ça lui apporte?wat is dat voor een ding? • qu'est-ce que c'est que ce truc-là?voor een vergadering spreken • s'adresser à une assembléevoor zeven uur • avant sept heureskapitein komt voor majoor • capitaine vient avant commandanttien voor zeven • sept heures moins dixik voor mij • quant à moi————————voor4〈 voegwoord〉♦voorbeelden:voor hij het wist was hij al weer buiten • avant même d'avoir réalisé ce qui s'était passé, il se retrouva dehorsvertel het voor hij het van iemand anders hoort • dis-le avant qu'il (ne) l'apprenne de qn. d'autrevoor ik vertrok, heb ik alles opgeruimd • j'ai tout rangé avant de partir -
18 voren trekken
voren trekken
См. также в других словарях:
tracer — [ trase ] v. <conjug. : 3> • XVe; tracier XIIe; lat. pop. °tractiare, class. trahere « tirer, traîner » I ♦ V. tr. 1 ♦ Vx Suivre à la trace, poursuivre. 2 ♦ (mil. XVIe) Indiquer et ouvrir plus ou … Encyclopédie Universelle
Tracer — may refer to: *Histochemical tracer, a substance used for tracing purposes in histochemistry, the study of the composition of cells and tissues *Isotopic tracer, a substance with an isotope that has been enriched to a greater level than that… … Wikipedia
tracer — Tracer. v. act. Tirer les premieres lignes d un dessein, d un plan, sur le papier, sur la toile, sur le terrein. Tracer un plan. tracer un dessein. tracer une allé, un parterre, un fort, un bastion, des travaux &c. tracer de la tapisserie. tracer … Dictionnaire de l'Académie française
Tracer — Tra cer, n. One who, or that which, traces. [1913 Webster] 2. A person engaged (esp. in the express or railway service) in tracing, or searching out, missing articles, as packages or freight cars. [Webster 1913 Suppl.] 3. An inquiry sent out (esp … The Collaborative International Dictionary of English
tracer — Tracer, Inuestigare, Vestigare. Que les gens de village dient tracher. Tracer aussi est grossierement peindre et desseingner les traicts qu on doibt suyvre à faire quelque ouvrage à l esguille sur cannevas ou au pinceau sur autre chose, Delineare … Thresor de la langue françoyse
Tracer — [tre̱ißer; aus engl. tracer = Aufspürer] m; s, : Bezeichnung für radioaktive Markierungsstoffe, mit deren Hilfe u.Tracera. biochemische Vorgänge im Organismus verfolgt werden können … Das Wörterbuch medizinischer Fachausdrücke
tracer — (n.) c.1500, one who tracks or searches, agent noun from verb form of TRACE (Cf. trace) (n.1). Meaning bullet whose course is made visible is from 1910 … Etymology dictionary
tračer — trȁčer m DEFINICIJA reg. onaj koji trača ETIMOLOGIJA vidi trač … Hrvatski jezični portal
tracer — A form (Form 1510, Mail Loss/Rifling Report) that customers fill out to locate delayed or undelivered mail … Glossary of postal terms
tracer — ► NOUN 1) a bullet or shell whose course is made visible by a trail of flames or smoke, used to assist in aiming. 2) a substance introduced into a system so that its subsequent distribution can be followed from its colour, radioactivity, or other … English terms dictionary
tracer — [trās′ər] n. 1. a person or thing that traces; specif., a) a person whose work is tracing drawings, designs, etc. on transparent paper b) a person whose work is tracing lost or missing articles, persons, etc. c) an instrument for tracing designs… … English World dictionary