-
21 agressif
agressif [aagressief]♦voorbeelden:= agressive; adj -
22 bout
bout [boe]〈m.〉3 stukje ⇒ eindje, deeltje♦voorbeelden:1 manger du bout des dents • met lange tanden eten, kieskauwenrire du bout des dents, des lèvres • flauwtjes lachensavoir, connaître qc. sur le bout du doigt • iets op z'n duimpje kennenavoir de l'esprit jusqu'au bout des doigts, des ongles • heel geestig zijnbout filtre • filtermondstukavoir un mot sur le bout de la langue • een woord voor op de tong hebben liggenparler du bout des lèvres • prevelenle bout du nez • het topje van de neusse laver le bout du nez • een kattenwasje doenne pas voir plus loin que le bout de son nez • niet verder kijken dan zijn neus lang ismener qn. par le bout du nez • iemand naar zijn pijpen laten dansenle bout de l'oreille • het tipje van het oormontrer le bout de l'oreille • zich verradenle bout du sein • de tepeltenir le bon bout • op de goede weg zijnjoindre les deux bouts • de eindjes aan elkaar knopenbout à bout • tegen elkaar aanmettre bout à bout • aaneenvoegenpousser qn. à bout • iemand razend, radeloos makenà tout bout de champ • om de haverklaptirer à bout portant • van heel dichtbij schietend' un bout à l'autre • van het begin tot het eindede bout en bout • van het begin tot het eindeon ne sait par quel bout le prendre • je weet niet hoe je met hem om moet gaanêtre à bout de nerfs • op zijn van de zenuwenêtre à bout • ten einde raad zijnmener à bout • tot een goed einde brengenma patience est à bout • mijn geduld is opvenir à bout de qc. • iets klaarspelen, bolwerkenvenir à bout d'un travail • een karwei klarenvenir à bout de qn. • iemands weerstand brekenau bout de • aan het einde van, na afloop van, na〈 figuurlijk〉 au bout du compte • per slot van rekening, tenslottejusqu'au bout des ongles • door en door, op-en-topaller jusqu'au bout • tot het uiterste (door)gaan, doorzetten〈 film〉 bout d'essai • screentest, proefopnameun bout d'homme • een klein mannetjeun bout de lettre • een kort briefjeun bon bout de temps • een flinke tijdfaire un bout de toilette • een kattenwasje doendu bout des doigts • héél voorzichtigm1) einde2) uiteinde, top, punt3) afloop, verloop4) stukje, eindje -
23 brin
brin [brẽ]〈m.〉2 takje ⇒ twijgje, loot3 beetje ⇒ stukje, ziertje♦voorbeelden:faire un brin de toilette • een kattenwasje doenil n'y a pas un brin de vent • er is geen zuchtje windbrin à brin • stukje bij beetjem1) halmpje, sprietje2) takje, twijgje3) rijs, haar [bezem]4) vezel [draad]5) beetje, greintje, zier -
24 cabinet
cabinet [kaabiene]〈m.〉2 kantoor ⇒ bureau, ambtsvertrek4 kabinet ⇒ ministerraad, regering7 verzameling ⇒ museum, kabinet♦voorbeelden:cabinet de lecture • leeszaal, uitleenbibliotheekcabinet de toilette • toilet, wasruimtecabinet particulier • apart eetzaaltje (in restaurant)homme de cabinet • kamergeleerdecabinet de travail • werkkamer6 cabinets d'aisances • gemak, wcaller aux cabinets • naar de wc gaanm1) kamertje2) kantoor3) regering4) clièntele [advocaat]5) praktijk [arts]6) verzameling [oudheden, munten]7) museum -
25 gant
gant [gã]〈m.〉♦voorbeelden:gants d'ouvrier, gants de protection • werkhandschoenengants de peau • leren handschoenengant de toilette • washandje〈 figuurlijk〉 ramasser, relever le gant • de handschoen opnemen, de uitdaging aannemen→ mainm -
26 linge
linge [lẽzĵ]〈m.〉3 doek♦voorbeelden:linge de couleur • bonte waslinge de maison • linnengoedlinge de toilette • handdoeken en washandjesgros linge • lakens, grote waslinge hygiénique • maandverbandlinge à repasser • strijkgoeddu linge de rechange • een verschoningchanger de linge • schoon ondergoed aantrekken〈 informeel〉 il y a du beau linge, du linge • er lopen veel chic geklede vrouwen, mensen rond→ cordem1) wasgoed2) ondergoed3) doek -
27 main
main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand3 haak ⇒ handvat, ring♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaanpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiekavoir les mains vides • met lege handen staanbattre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpense faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwenlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur stekenpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap gevenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handtravailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de handmain courante • trapleuning, zeerelingmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áfpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift -
28 nécessaire
nécessaire [neesesser]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 noodzakelijk ⇒ nodig, vereist♦voorbeelden:manquer du nécessaire • gebrek lijdenle nécessaire • het nodige; de benodigdhedenun nécessaire de toilette • toilettasun nécessaire à ouvrage • naaidoos, -garnituuradj1) nodig, noodzakelijk3) onmisbaar -
29 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
30 savon
savon [saavõ]〈m.〉1 zeep♦voorbeelden:savon en paillettes • vlokkenzeeppain de savon • stuk zeepsavon en poudre • zeeppoedersavon de toilette • toiletzeepsavon noir • groene zeep, zachte zeeprecevoir un bon savon • een flink standje krijgenm1) zeep2) standje -
31 trousse
trousse [troes]〈v.〉1 etui ⇒ tas, foedraal, set♦voorbeelden:trousse de toilette • toilettas(je)¶ avoir qn. à ses trousses • achtervolgd worden, op de hielen gezeten worden door iemandf1) etui, bergmap, tas
- 1
- 2
См. также в других словарях:
toilette — [ twalɛt ] n. f. • fin XIVe; tellete 1352; de toile I ♦ (Petite toile.) 1 ♦ Vx Petite pièce de toile. Vieilli Pièce de toile dans laquelle certains artisans ou commerçants enveloppaient leur marchandise. « Défaisant les quatre oreilles de la… … Encyclopédie Universelle
Toilette — Pour les articles homonymes, voir Toilette (homonymie). Toilettes à chasse d eau avec siège, en Europe … Wikipédia en Français
toilette — Toilette. s. f. Toile qu on estend sur une table pour y mettre le des habillé, & les hardes de nuit, comme le peignoir, les peignes, le bonnet, &c. Toilette unie. toilette de point de France. toilette à dentelle d Angleterre. On appelle aussi,… … Dictionnaire de l'Académie française
Toilette — Toilette. Neben dem Schlafgemache eleganter Damen befindet sich in der Regel das Ankleidezimmer, das von dem darin aufgestellten Putztische den Namen Toilettenzimmer führt. Hier erscheint die Herrin am Morgen im feinsten Percal oder… … Damen Conversations Lexikon
Toilette — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Bsp.: • Wo sind die Toiletten? • Es hat unten eine Toilette. • Wo bitte ist die Toilette? • Ich habe hier nirgends eine Toilette gesehen … Deutsch Wörterbuch
Toilette — Sf std. (18. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus frz. toilette, das zunächst Tüchlein bedeutet. Es ist ein Diminutivum zu frz. toile Tuch , aus l. tēla, zu l. texere (textum) weben, flechten . Bezeichnung eines Tuches, auf dem man Kosmetika usw.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Toilette — Toilette: Das frz. toilette, eine Verkleinerungsform zu frz. toile »Tuch« (< lat. tela »Tuch«) mit der ursprünglichen Bedeutung »Tüchlein«, bezeichnete vom 16. Jh. an das auf den Tisch gebreitete Tuch, worauf man Waschzeug und Gegenstände zur… … Das Herkunftswörterbuch
toilette — /twa lɛt/ s.f., fr. [der. di toile tela , propr. piccola tela ], in ital. invar. 1. (arred.) [mobile con specchio sul cui ripiano si dispone l occorrente per pettinarsi e truccarsi] ▶◀ (lett., non com.) teletta, toeletta. ‖ specchiera. 2. (estens … Enciclopedia Italiana
toilette — /fr. twaˈlɛt/ [vc. fr., ant. dim. di toile «tela», propriamente «piccola tela»] s. m. inv. 1. mobile a specchiera 2. gabinetto, bagno, cesso (pop.), servizi, ritirata, wc 3. (di donna) acconciatura, trucco 4 … Sinonimi e Contrari. Terza edizione
Toilette — Toi*lette , n. [F.] See {Toilet}, 3. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Toilette — (fr., spr. Toalett), 1) Putztisch, Nacht od. Morgentisch; 2) ein auf den Putztisch gebreitetes Tuch, worauf man beim Auskleiden die Kleider od. Putzsachen legt; 3) allerlei Geräth, welches beim Ankleiden od. Putzen gebraucht wird, z.B.… … Pierer's Universal-Lexikon