-
1 bijna ten einde zijn
-
2 ten einde raad zijn
-
3 einde
einde, eind♦voorbeelden:1 het eind van de besprekingen was, dat … • le résultat des discussions fut que …het eind van het liedje • la fin de l'histoirehet einde van de tafel • le bout de la tableeinde voorrangsweg • fin de prioritétot het bittere einde doorgaan • persister jusqu'au boutiets tot een goed einde brengen • mener qc. à bieneen verhaal met een open einde • un récit à fin ouvertedan is het einde zoek • ça sera la fin de toutaan zijn einde komen • arriver au terme de sa vieer moet een einde aan komen • il faut en finirer komt geen einde aan • on n'en voit pas la finhet einde laat zich raden • l'issue se laisse entrevoireen einde maken aan iets • en finir avec qc.een eind weg praten • bien parlerop zijn eind lopen • toucher à sa finten einde lopen • tirer à sa finmijn geduld loopt ten einde • ma patience s'épuiseiets ten einde brengen • venir à bout de qc.dat betekent het einde voor je loopbaan • cela sonne le glas de ta carrièreten einde raad • en désespoir de causeten einde raad zijn • ne savoir à quel saint se vouerhet einde! • super!→ link=gebed gebed -
4 bijna
♦voorbeelden:bijna dood • à demi mortbijna klaar zijn met iets • achever de faire qc.bijna ondraaglijke pijn • douleur à peine supportablebijna volmaakt zijn • approcher de la perfection〈 raadspelletje〉 je bent er bijna! • tu brûles!iets bijna bereikt hebben • toucher à qc.je zou bijna denken dat • c'est à se demander sije knoop springt er bijna af • ton bouton va sauterik was bijna gevallen • je suis presque tombébijna niet • ne … guèrebijna nooit • pratiquement jamaisbijna overal • un peu partoutbijna zestig jaar zijn • friser la soixantainebijna ten einde zijn • toucher à sa fin -
5 afkijken
1 [overnemen] copier2 [ten einde zien] scruter3 [ten einde toe kijken] regarder jusqu'à la fin♦voorbeelden:¶ het mooie van iets afgekeken hebben • être saturé de qc. -
6 lopend
1 [die, dat loopt] 〈 te voet gaand〉 à pied; 〈 hardlopend〉 courant; 〈m.b.t. te voet beoefende (beroeps)activiteit〉 ambulant2 [zich voortbewegend] mobile3 [voortgang hebbend] courant♦voorbeelden:een lopende patiënt • un malade ambulantlopend naar het werk gaan • se rendre à son travail à piedeen lopende rekening • un compte courantde lopende zaken afhandelen • expédier les affaires courantesgesmeerd lopend • huiléop zijn einde lopend • agonisantten einde lopend • finissant→ link=band bandeen lopend oor • une oreille qui coule -
7 afdoen
1 [afleggen; wegnemen] enlever2 [schoonmaken] enlever la poussière de3 [ten einde brengen] liquider♦voorbeelden:iets van de prijs afdoen • rabattre une somme du prix (à payer)dat doet er niets toe of af • cela ne change rien à l'affaireeen zaak haastig afdoen • expédier une affaireiets afdoen met een lachertje • s'en tirer avec une plaisanterie〈 figuurlijk〉 hij heeft voor mij afgedaan • lui, pour moi c'est fini -
8 doorkomen
1 [zijn, haar weg nemen; ten einde brengen] passer2 [door iets heen dringen] percer♦voorbeelden:er is geen doorkomen aan • on n'en voit pas la finhaar kiezen komen door • ses dents percentde zon komt door • le soleil perce (à travers les nuages)de menigte was zo groot, dat er geen doorkomen aan was • la foule était si dense qu'on ne pouvait pas s'y frayer un passage -
9 eindigen
1 [ophouden] finir♦voorbeelden:de school eindigt om twaalf uur • la sortie des classes se fait à mididit woord eindigt op een klinker • ce mot se termine par une voyelleII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [ten einde brengen] finir♦voorbeelden: -
10 sluiten
1 [dichtmaken; verbieden] fermer2 [opbergen, wegsluiten] enfermer3 [buiten-, uitsluiten] fermer à4 [plaatsen zonder tussenruimte] serrer5 [aangaan] conclure6 [beëindigen; ook handel] arrêter♦voorbeelden:deze deur sluit zichzelf • cette porte se ferme toute seulede deur met de sleutel sluiten • fermer la porte à clef3 iemand buiten de deur sluiten • fermer sa porte à qn.een lening sluiten • contracter un empruntde stoet sluiten • fermer la marcheeen vergadering sluiten • clôturer une réunion1 [dichtgaan] fermer3 [goed geheel vormen] s'accorder4 [afsluiten] fermer (à clef)5 [ten einde lopen] se terminer6 [als einduitkomst hebben] se solder (en, par)♦voorbeelden:een gesloten gezicht • un visage ferméde winkels zijn één dag in de week gesloten • les magasins ferment un jour par semainede vensters sluiten niet goed • les fenêtres se ferment maleng sluitend • très collantde delen sluiten precies in elkaar • les parties s'emboîtent exactement les unes dans les autresde begroting sluitend maken • équilibrer le budgetIII 〈wederkerend werkwoord; zich sluiten〉1 [dicht gaan] (se) fermer♦voorbeelden: -
11 uitpraten
1 [ten einde praten] parler jusqu'au bout♦voorbeelden:1 iemand laten uitpraten • laisser finir qn.niet uitgepraat raken over een onderwerp • être intarissable sur un sujetuitgepraat zijn • 〈 niets meer weten te zeggen〉 n'avoir plus rien à dire; 〈 niet meer meetellen〉 n'être plus dans la courseII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tot een oplossing brengen] régler (par la discussion)♦voorbeelden:het is uitgepraat • c'est réglé -
12 afhelpen
1 [ten einde toe helpen] aider2 [bevrijden] débarrasser (de)♦voorbeelden:iemand van de koorts afhelpen • faire tomber la fièvre de qn.mag ik u van uw jas afhelpen? • puis-je vous débarrasser de votre manteau?hij heeft mij van mijn verlegenheid afgeholpen • il m'a aidé à vaincre ma timiditéhij heeft haar van de drank afgeholpen • c'est grâce à lui qu'elle ne boit plus -
13 doorwerken
doorwerken1 [voortgaan met werken] continuer à travailler2 [voortgang maken met het werk] avancer3 [zijn werking verder uitstrekken] se faire sentir♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [ten einde toe bestuderen] étudier à fond♦voorbeelden: -
14 oproken
-
15 uitkrijgen
1 [erin slagen uit te trekken] parvenir à enlever2 [ten einde lezen] finir3 [erin slagen op te lossen] venir à bout (de)♦voorbeelden: -
16 uittellen
1 [boksen] compter jusqu'à dix2 [ten einde tellen] compter♦voorbeelden:¶ tel uit je winst! • regarde ce que cela te coûte! -
17 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
18 dag
dag1〈de〉♦voorbeelden:de dag van de mensenrechten • la Journée des Droits de l'Hommedag en nacht • jour et nuithet nieuws van de dag • les nouvelles du jourdat tafeltje heeft zijn beste dagen gehad • cette petite table a fait son tempsde hele dag • toute la journéede jongste dag • le jour du jugement dernierbij klaarlichte dag • en plein jouropen dag • journée (des) portes ouvertesde oude dag komt met gebreken • les misères viennent avec l'âgehij wordt een dagje ouder • il se fait vieuxeen vrije dag • un jour de congéeen dagje bij vrienden doorbrengen • passer une journée chez des amishij heeft vandaag zijn dag niet • ça n'est pas son jourdie dag hoop ik nog te beleven • j'espère vivre ce jour-làhet wordt dag • le jour se lèvewelke dag hebben wij nu? • quel jour sommes-nous?dag in dag uit • jour après jourhet is kort dag • il nous reste peu de tempshet is lang dag • le jour est longvandaag de dag • à l'heure actuellehet is morgen vroeg dag • il faudra se lever tôt demaindag aan dag • jour après jourmoed aan de dag leggen • faire preuve de couragebij dag • pendant la journéein mijn dagen • de mon tempsin de dagen van het schrikbewind • au temps de la Terreurmet de dag veranderen • changer de jour en jourhet wordt met de dag slechter • cela s'aggrave de jour en jourde dag na • le lendemain detwee dagen na • le surlendemain devan de ene dag op de andere • du jour au lendemainop een (goede) dag • un (beau) jourop de dag dat • le jour oùop de dag af negen maanden na … • neuf mois, jour pour jour, après …ten eeuwigen dage • à (tout) jamaisik weet het nog als de dag van gisteren • je m'en souviens comme si c'était hierde dag voor • le veille detwee dagen voor • l'avant-veille devoor dag en dauw • à l'aubemet een voorstel voor de dag komen • lancer une propositionhij haalde zijn pistool voor de dag • il sortit son revolverzo kan ik niet voor de dag komen • je ne suis pas présentabledat is zo klaar als de dag • c'est clair comme le jourde dag der dagen • le jour J〈 spreekwoord〉 elke dag een draadje is een hemdsmouw in het jaar • petit à petit l'oiseau fait son nid〈 spreekwoord〉 hoe later op de dag, hoe schoner het volk • ±bienvenue aux combattants de la dernière heure!————————dag21 [begroeting] bonjour!2 [afscheidsgroet] au revoir!♦voorbeelden:dag zeggen • dire bonjour〈 figuurlijk〉 ja dag! • tu peux toujours courir!dáág! • ciao! -
19 graf
♦voorbeelden:het Heilige Graf • le Saint Sépulcreiemand het graf in prijzen • faire le panégyrique de qn.zich in zijn graf omkeren • se retourner dans sa tombeeen geheim in het graf meenemen • emporter un secret dans la tombeiemand ten grave, naar het graf dragen • porter qn. en terrezwijgen als het graf • être muet comme la tombe
См. также в других словарях:
Subjunctive in Dutch — The subjunctive mood in Dutch is a verb mood typically used in dependent clauses to express a wish, command, emotion, possibility, uncertainty, doubt, judgment, opinion, necessity, or action that has not yet occurred. It is also referred to as… … Wikipedia
Rath — 1. A richtiger Roath: drei Bauern, sechs Stiefel. (Rott Thal.) 2. Alle wissen guten Rath, nur (der) nicht, der ihn nöthig hat. – Gaal, 1279; Körte, 4913; Simrock, 8104. Schwed.: Alla weta god råd förutan den i wåndan står. (Grubb, 19.) 3. Alles… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geduld — In der Geduld stehen (liegen, sitzen): an einer geschützten Stelle sein; sich bei üblem Wetter im Freien befinden, aber gegen Wind und Wetter geschützt sein. Die Wendung ist sächsisch, thüringisch und schlesisch bis heute gebräuchlich.… … Das Wörterbuch der Idiome
geduldig — In der Geduld stehen (liegen, sitzen): an einer geschützten Stelle sein; sich bei üblem Wetter im Freien befinden, aber gegen Wind und Wetter geschützt sein. Die Wendung ist sächsisch, thüringisch und schlesisch bis heute gebräuchlich.… … Das Wörterbuch der Idiome
Geduld — 1. An der Geduld erkennt man den Mann. – Simrock, 3150; Körte, 1832; Venedey, 67. Geduld bezeichnet hier männliche Ausdauer im Kampfe, keineswegs das feige Hinnehmen jedes Unrechts (s. 21) wie dies auch die Sprichwörter anderer Völker bestätigen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Franz Junghuhn — Fr. Junghuhn. Titelbild zum Aufsatz Franz Wilhelm Junghuhn von A. Wichmann. In: Petermanns Mitteilungen aus Justus Perthes Geographischer Anstalt, 55. Band 1909, Tafel 37 (gegenüber S. 297) … Deutsch Wikipedia
Junghuhn — Fr. Junghuhn. Titelbild zum Aufsatz Franz Wilhelm Junghuhn von A. Wichmann. In: Petermanns Mitteilungen aus Justus Perthes Geographischer Anstalt, 55. Band 1909, Tafel 37 (gegenüber S. 297) … Deutsch Wikipedia