-
21 протекать
vloeien, stromen ; lekken ; verstrijken, vergaan -
22 валить
v -
23 дождь льёт как из ведра
ngener. de regen valt bij stromen, het regent pijpestelenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > дождь льёт как из ведра
-
24 изливаться
vgener. stromen -
25 литься
vgener. gutsen (потоками), stralen (о свете), stromen, vlieten -
26 струиться
vgener. gutsen, stromen, biggelen, vlieten -
27 течь
1.gener. druppelen2. ngener. lek, lekkage, lek zijn3. vgener. spoelen, stromen, vloeien, kwellen, lekken, biggelen, lopen (h, z) (о жидкостях), overlopen, overstromen, vlieten -
28 устремляться
vgener. stromen, stuiven, afhollen, nastormen -
29 a-go-go
-
30 congregate
v. samenkomen, bijeenkomen (van mensen)[ konggrigeet]1 samenkomen/stromen ⇒ zich verzamelen, bijeenkomenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samen/bijeenbrengen ⇒ verzamelen, bijeendrijven -
31 course
n. baan, weg; richting; cursus; portie; serie; laag--------v. loop, koers, gang; konijnenjachtcourse1[ ko:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 loop ⇒ (voort)gang, duur2 koers ⇒ richting, route3 manier ⇒ weg, (gedrags)lijn5 cyclus ⇒ reeks, serie♦voorbeelden:the river has changed its course • de rivier heeft zijn loop verlegdrun/take its course • zijn beloop hebben, (natuurlijk) verlopenyour illness must run its course • je zal het moeten uitziekenin the course of • in de loop vanin (the) course of time • op den duur, mettertijdoff course • uit de koerson course • op koers¶ of course • natuurlijk, vanzelfsprekend〈 verkorting van of course, informeel〉 course! • tuurlijk!, vanzelf!→ due due/————————course21 stromen ⇒ sijpelen, vloeienII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
32 debouch
v. uitmonden, uitstromen; tevoorschijn komen[ dibbautsj] -
33 dipper
n. opscheplepel, lepel om vloeistof op te scheppen; kleine watervogel met korte staart die in stromen kan duiken om zich te voeden; kleine eend afkomstig uit Noord-Amerika; persoon die voorwerpen in een vloeistof dompelt (Bv in industrieel proces); iets (zoals een machine, enz.) dat voorwerpen in een vloeistof dompelt; (Slang) zakkenroller[ dippə]I 〈eigennaam; Dipper; the〉 〈Amerikaans-Engels; sterrenkunde〉♦voorbeelden:Little Dipper • Kleine Beer→ big big/ -
34 flush
adj. vloed, (plotselinge) stroom; (water)spoeling; weelderig groei; opwinding, roes; blos; flush (kaartspel); rijkelijk voorzien; doorspoelen, doortrekken (v. toilet); kleuren, blozen; onder water zetten--------n. rood aangelopen (van blozen); wegspoeling, afspoeling; verlossing; stroom water; vooruitstrevenheid; enthousiasme, opwinding; kracht--------v. blozen; rood worden; weg stromen (met water), doortrekken (toilet), snel stromend; ophitsen; (in computers) een deel van het geheugen vrijmaken, het geheugen schonen (legen)flush1[ flusj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vloed ⇒ (plotselinge) stroom, vloedgolf2 (water)spoeling ⇒ het door/om/schoonspoelen5 opwinding ⇒ uitgelatenheid, roes6 frisheid ⇒ bloei, kracht7 blos♦voorbeelden:→ royal royal/————————flush2〈bijvoeglijk naamwoord; voornamelijk predicatief〉♦voorbeelden:————————flush33 op/wegvliegen♦voorbeelden:2 flush up • kleuren, blozenflush with shame • rood worden van schaamteII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (schoon)spoelen ⇒ om/uit/doorspoelen3 doen kleuren/blozen4 opwinden ⇒ opgetogen maken, aanvuren5 doen op/wegvliegen ⇒ op/verjagen♦voorbeelden:flushed with victory • in een overwinningsroes————————flush4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 fit flush into • gelijk vallen/zijn met, één vlak vormen met -
35 jet
n. straal(buis), gaspit; straalvliegtuig--------v. uitspuiten, spuiten; per straalvliegtuig gaan of vervoeren, stromenjet1[ dzjet]1 git————————jet2〈 jetted〉♦voorbeelden:1 spuiten ⇒ uitspuiten, uitwerpen♦voorbeelden:jet out • eruit spuiten -
36 lave
v. wassen, bespoelen2 voorbij kabbelen ⇒ zachtjes stromen langs, kabbelen tegen -
37 leak
n. lek(kage); uitlekking (v. gegevens); (take a..) pissen--------v. lekken; uitlekken; binnendringen; laten uitlekken (van informatie)leak1[ lie:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lek(kage) ⇒ lek(king), ongewenste ontsnapping♦voorbeelden:1 spring a leak • lek raken/stoten————————leak21 (weg/naar binnen) lekken ⇒ door een lek stromen♦voorbeelden:1 lekken ⇒ lek zijn, (lekkend) doorlaten♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
38 pile
n. hoop; veel; verzameling gebouwen bij elkaar; batterij; stapel; aambei--------v. opstapelen; ophopenpile1[ pajl]1 (hei)paal ⇒ staak, pijler4 hoog/groot gebouw(encomplex) ⇒ blok gebouwen♦voorbeelden:1 dons ⇒ wol, vacht————————pile21 zich ophopen/opstapelen ⇒ samentroepen/stromen♦voorbeelden:1 pile in • binnenstromen/drommenpile up • zich opstapelenthey piled into the car • ze persten zich in de autoII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stapelen ⇒ opstapelen, beladen, vullen♦voorbeelden:pile the pressure on • de druk verhogenpile wood on(to) the fire • hout op het vuur gooienpile on/up something • iets opstapelenpile up a car • een auto in de vernieling rijden -
39 rain
n. regen, bui--------v. regenenrain1[ reen]1 regen ⇒ regenbui, regenval♦voorbeelden:a rain of blows • een reeks klappena rain of congratulations • een stroom gelukwensen¶ (come) rain or shine • weer of geen weer, onder alle omstandigheden→ right right/II 〈meervoud; the〉————————rain2♦voorbeelden:hospitality rained upon the visitors • de bezoekers werden overladen met gastvrijheid→ rain down rain down/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 the match was rained off/ 〈 Amerikaans-Engels〉 out • de wedstrijd werd afgelast/onderbroken vanwege de regen2 the father rained presents upon his only daughter • de vader overstelpte zijn enige dochter met cadeaus→ rain down rain down/ -
40 river
n. rivier[ rivvə]♦voorbeelden:¶ sell someone down the river • iemand bedriegen/verraden
См. также в других словарях:
Strömen — Strömen, verb. regul. neutr. welches das Hülfswort haben erfordert, und eigentlich von flüssigen Körpern gebraucht wird, sich in einer beträchtlichen Menge und mit Heftigkeit nach einer gewissen Richtung bewegen, wo es sowohl mehr Masse, als auch … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
strömen — ↑pulsieren … Das große Fremdwörterbuch
strömen — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • fließen Bsp.: • Die Themse fließt in die Nordsee … Deutsch Wörterbuch
strömen — V. (Mittelstufe) in großer Menge fließen oder sich fortbewegen Beispiele: Tränen strömten aus seinen Augen. Der Duft des heißen Essens strömt aus dem Gasthaus … Extremes Deutsch
strömen — a) dahinfließen, dahinströmen, fließen, hinfließen, hinlaufen. b) ausfließen, sich ergießen, herausfließen, herauslaufen, herausquellen, herausschießen, heraussprudeln, herausströmen, laufen, quellen, schießen, sprudeln; (geh.): fluten. * * *… … Das Wörterbuch der Synonyme
strömen — rauschen (umgangssprachlich); rinnen; fließen; fluten; quellen * * * strö|men [ ʃtrø:mən] <itr.; ist: a) sich in großer, gleichmäßiger Geschwindigkeit in großen Mengen fließend dahinbewegen: der Fluss strömt breit und ruhig durch das Land. Syn … Universal-Lexikon
strömen — strö̲·men; strömte, ist geströmt; [Vi] 1 etwas strömt irgendwohin ein Gas oder eine Flüssigkeit bewegt sich (meist in großen Mengen) in eine bestimmte Richtung: Gas strömt aus der Leitung; Blut strömt aus der Wunde; Tränen strömten über ihr… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
strömen — Strom: Das altgerm. Substantiv mhd. stroum, strōm, ahd. stroum, niederl. stroom, engl. stream, schwed. ström beruht auf einer Bildung zu der idg. Verbalwurzel *sreu »fließen«, vgl. z. B. aind. srávati »fließt«, griech. rhéein »fließen« (s. die… … Das Herkunftswörterbuch
Strömen — srovė statusas T sritis Standartizacija ir metrologija apibrėžtis Kryptingas krūvininkų, dujų ar skysčio srautas. atitikmenys: angl. current vok. Fließen, n; Strömen, n; Strom, m rus. струя, f; течение, n; ток, m pranc. courant, m … Penkiakalbis aiškinamasis metrologijos terminų žodynas
strömen — ströme … Kölsch Dialekt Lexikon
strömen — strö|men … Die deutsche Rechtschreibung