-
1 fire
n. vuur; brand; brandstichting; vreugdevuur; enthousiasme; schittering; passie--------v. ontslaan; aansteken; vuren; lossen; bakken; aanwakkeren; glinsterenfire1[ fajjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be full of fire • vol vuur/enthousiast zijnblow (up) a fire • een vuur aanblazencatch fire • vlam vattenlay a fire • een vuur aanleggenlight/make a fire • een vuur aanstekenmake up a fire • een vuur opstokenfight fire with fire • vuur met vuur bestrijdenset on fire, set fire to • in brand stekencease/open fire • het vuur staken/openen4 light the fire • de haard/kachel aanstekengo through fire and water • door het vuur gaan, alle gevaren trotserenplay with fire • met vuur spelenfire! • brand!————————fire2♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 oil-fired furnace • olie/petroleumkachelfire off a speech • een speech afstekenfire at/(up)on something • op iets schieten♦voorbeelden:it fired him with enthusiasm • het zette hem in vuur en vlam¶ fire up • bezielen, stimuleren -
2 riddle
n. raadsel; probleem; zeef--------v. ziften; doorzéven, doorborenriddle1[ ridl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:he's good at solving riddles • hij is goed in het oplossen van raadseltjes————————riddle2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 riddle the grate • het rooster/de kachel schudden -
3 stove
n. kachel, oven, fornuisstove1[ stoov] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (elektrische) kachel ⇒ gas/kolenkachel2 (elektrisch(e)) fornuis/oven ⇒ gasoven/fornuis————————stove2→ stave stave/ -
4 stovetop
adj. bereid op de bovenkant van een kachel, met betrekking op bereiding op de bovenzijde van een kachel--------n. bovenste gedeelte van een fornuis -
5 andiron
-
6 blacklead
-
7 damper
-
8 griddle
-
9 heater
-
10 hood
n. hoofdbedekking over de nek en hoofd, capuchon, kap; iets wat op een bedekking lijkt, bedekking; metalen laag dat naar een ventilatiegat leidt en rook en stank (zoals een kap boven de kachel of oven) ; bedekking over de ogen en hoofd van een havik; beweegbare kap die de motor van een auto bedekt; opvouwbaar dak van een auto met open dak, opvouwbaar dak van een koets; (Zoölogie) vlek of kam op de kop van een dier; woonwijk (Afro-Amerikaanse Slang); jonge gangster, jonge herrieschopper[ hoed]5 → hoodlum hoodlum/ -
11 light the fire
de haard/kachel aansteken -
12 make up
n. zich opmaken; zich verzoenen; opmaken; bijleggen, verzoenen; vergoeden; verzinnen; vormen, samenstellen; maken, bereiden; opmaken (bed); aanleggen (vuur); asfalteren; karakter, aard; opbouw--------v. construeren; constitueren; uitvinden, samenstellen; vergeven en vergeten; leveren wat ontbreekt; van cosmetica gebruik laten maken; compenseren voor iemand gemist heeft (zoals in: " Ik heb het examen gemist, kan ik het inhalen?")make up♦voorbeelden:¶ make up for • weer goed maken, vergoedenthis will make up into two pairs of trousers • hier kan men twee broeken uit makenmake up to someone • bij iemand in de gunst zien te komenmake up to someone for something • iemand iets vergoeden; iets goedmaken met/bij iemandhow can we ever make up to them for this? • hoe kunnen we hen dit ooit doen vergeten?II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 volledig/voltallig maken ⇒ aanvullen4 vergoeden ⇒ goedmaken; teruggeven, terugbetalen8 maken ⇒ opstellen, klaarmaken 〈 medicijn〉, bereiden; maken tot (pakje); (kleren) maken (van), naaien♦voorbeelden:make up a four at a game of scrabble • de vierde man zijn in een spelletje scrabble®make up a loss • een verlies goedmakenmake up the money you owe him • geef hem het geld terug dat je hem schuldig bent7 forty men and thirty-seven women made up the whole tribe • veertig mannen en zevenendertig vrouwen vormden de hele stamthe group was made up of four musicians • de groep bestond uit vier muzikantenmother made us up a sandwich lunch • moeder maakte voor ons een lunchpakket klaarmake up a shirt • een overhemd maken/naaienhe made his old books up into two small parcels • hij maakte van zijn oude boeken twee kleine pakjes -
13 oven
-
14 riddle the grate
het rooster/de kachel schudden -
15 spill
n. (stort)bui; val, tuimeling; fidibus: opgerold papiertje om sigaar mee aan te steken--------v. morsen; overlopen; verklikkenspill1[ spil]1 val(partij) ⇒ tuimeling, duik2 vlek3 stukje papier/hout 〈 om lamp, kachel aan te steken〉♦voorbeelden:have/take a spill • vallen, een smak maken————————spill21 overlopen ⇒ overstromen, uitstromen♦voorbeelden:the classes spilled out into the streets • de klassen stroomden naar buiten de straat opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen overlopen ⇒ laten overstromen/uitstromen; morsen (met); omgooien, (ver)spillen♦voorbeelden: -
16 stoke
-
17 turn out
blijken te zijn; worden, gebeuren; te voorschijn komen, uit de veren komen, uitlopen (v. stad), opkomen, uitrukken (v. brandweer); afzetten, uitdraaien; produceren, (af-)leveren, presterenturn out♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉6 naar buiten draaien/zetten 〈 voeten〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:as it turns out/as things turn out • zoals blijktit turned out that he didn't come at all • het bleek/het werd duidelijk dat hij helemaal niet kwam -
18 electric furnace
elektrische kachel -
19 electric heater
elektrische kachel -
20 paraffin stove
petroleumkachel (primus, kachel)
См. также в других словарях:
Kachel — (de) … Kölsch Dialekt Lexikon
Kachel — steht für: gebrannte, glasierte, nicht frostsichere Platte aus Ton für Kachelöfen (siehe Ofenkachel) umgangssprachlich auch für die meist frostsichere Fliese ein in der Regel quadratisches Teilbild, aus dem durch Wiederholung oder durch weitere… … Deutsch Wikipedia
Kachel — Sf std. (11. Jh.), mhd. kachel(e), ahd. kahhala irdener Topf , mndd. kachel Ofenkachel Entlehnung. Entlehnt aus früh rom. * cacculus Kochgeschirr (vgl. tarent. caccalo), einer Variante von l. caccabus m., das aus gr. kákkabos m. Tiegel,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Kachel — Kachel: Die nhd. Form des Wortes geht über mhd. kachel‹e› auf ahd. chachala zurück. Bis in die mhd. Zeit hinein bedeutete das Wort ausschließlich »irdener Topf; irdenes Gefäß«. Daraus entwickelte sich dann die heute gültige Bed. »Ofenkachel,… … Das Herkunftswörterbuch
Kachel — 1. Besser eine alte Kachel als gar keinen Ofen, sagte der Töpfer, als er sich eine funfzigjährige geheirathet hatte. 2. Es ist besser eine Kachel verbrochen als den gantzen Ofen. – Lehmann, 692, 27. *3. Die Kachel will den Töpfer lehren Oefen… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kachel — Eine Kachel einsetzen: sich bei einem in Gunst setzen, einschmeicheln; umgekehrt: Einem eine böse Kachel einsetzen: ihn anschwärzen, verleumden; so literarisch bei Franck (›Germanische Chronik‹,1538, 19b): »Sie (die Höflinge) setzten aus… … Das Wörterbuch der Idiome
Kachel — This interesting and unusual surname recorded in the spellings of Kach, Kachel, Kachele, Kachler, Kacheller and the slavonic Cajkler, is of early Germanic origins. It derives from the pre 7th century word kachel meaning tile, and as such was an… … Surnames reference
Kachel — Bodenfliese; Bodenplatte; Fliese; Platte * * * Ka|chel [ kaxl̩], die; , n: gebrannte, meist glasierte Platte aus Ton, die für Wandverkleidungen und Kachelöfen verwendet wird: Delfter Kacheln; sie haben einen schönen Ofen mit bernsteinfarbenen… … Universal-Lexikon
Kachel — Berufsübername zu mhd. kachel »irdenes Gefäß, Geschirr, Ofenkachel« für den Hersteller. Die Bedeutung »Ofenkachel, Fliese« tritt erst im Verlauf des 13.Jh. mit dem Aufkommen des Kachelofens, der aus Napfkacheln oder reliefierten Bildkacheln mit… … Wörterbuch der deutschen familiennamen
Kachel — Fliese, Plättchen, Platte; (schweiz. ugs.): Plättli. * * * Kachel,die:Fliese+Wandkachel·Ofenkachel KachelPlatte,Tonplatte,Fliese … Das Wörterbuch der Synonyme
Kachel — die Kachel, n (Aufbaustufe) gebrannte, glasierte Platte aus Ton für Öfen Beispiel: An den Wänden hängen handgemalte Kacheln mit verschiedensten Motiven … Extremes Deutsch