-
1 they're going to shoot it out
-
2 shoot
n. schoot, scheut; schietwedstrijd; jachtpartij; schietpartij; fotosessie; de hele zooi--------v. schieten; jagen; laten uitschieten; filmen; laten vallen op; uitzenden; zenden; snel voorbijgaanshoot1[ sjoe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (jonge) spruit ⇒ loot, scheut————————shoot27 plaatjes schieten ⇒ foto's nemen, filmen♦voorbeelden:2 shoot at/for • schieten op; 〈in het bijzonder Amerikaans-Engels; informeel, ook figuurlijk〉 (zich) richten op¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot ! • zeg op!, zeg het maar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ schuiven 〈 grendel〉; 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 spuiten 〈 drugs〉♦voorbeelden: -
3 shoot out
uitschieten; uitwerpen, (er) uitgooien; uitsteken (rotsen)shoot out♦voorbeelden: -
4 shoot-out
-
5 sight
n. gezicht; blik; bezienswaardigheid; vizier; zicht; gezichtsveld; gezichtspunt--------v. in zicht/in het vizier krijgen; waarnemen, ziensight1[ sajt]1 (aan)blik ⇒ (uit)zicht, schouwspel, bezienswaardigheid5 mening♦voorbeelden:I cannot stand/bear the sight of him • ik kan hem niet luchten of zienkeep sight of • in het oog houden〈informeel; ironisch〉 what a sight you look/are! • wat zie je eruit!see the sights • de bezienswaardigheden bezoeken¶ raise/lower one's sights • meer/minder verwachtenyou are a sight for the gods/for sore eyes • je bent door de hemel gezonden2 gezicht ⇒ het zien, het gezien worden♦voorbeelden:2 〈 geldwezen〉 ten days after sight • (betaalbaar) tien dagen na zicht 〈 met betrekking tot wissels〉at the sight of • bij het zien vanat first sight • op het eerste gezichtplay music at sight • van het blad spelenat/on sight • op zichtknow someone by sight • iemand van gezicht kennenshoot on sight • schieten zonder waarschuwinggo out of sight • uit het gezicht verdwijnenkeep someone in sight • iemand in het oog houdenkeep in sight of • binnen het gezichtsveld blijven van〈 spreekwoord〉 out of sight, out of mind • uit het oog, uit het hartwe are (with)in sight of the end • het einde is in zichtout of my sight! • uit mijn ogen!stay/keep out of sight • blijf uit het gezicht¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 out of sight! • fantastisch!, te gek!second sight • helderziendheid————————sight2〈 werkwoord〉 -
6 work
adj. van het werk--------n. werk; arbeid; beroep; werkplaats; handenarbeid; arbeid; handeling; inspanning--------v. werken; arbeiden; aan het werk zetten; lopen, functioneren; veroorzaken; leiden; oplossen; langzaam vooruit komenwork1[ wə:k]2 borduur/hand/naaldwerk♦voorbeelden:have one's work cut out (for one) • ergens de handen aan vol hebbenset to work • aan het werk gaan/zettenset about one's work in the wrong way • verkeerd te werk gaanat work • aan het werk; op het/zijn/haar werkmen at work • werk in uitvoeringbe in regular work • vast werk hebbenthis must be the work of the cat • dit heeft de kat vast gedaanthe work of an hour/a day • een uur(tje)/dag werkout of work • werkloos〈 spreekwoord〉 all work and no play makes Jack a dull boy • 't is een slecht dorp waar het nooit kermis is; de boog kan niet altijd gespannen zijnII 〈 meervoud〉1 oeuvre ⇒ werken, verzameld werk♦voorbeelden:¶ 〈 slang〉 give someone the works • iemand f onder handen nemen; 〈 in het bijzonder〉 iemand om zeep helpen〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot the works • alles op alles zetten, alles riskerenit's in the works • er wordt aan gewerkt→ public public/————————work2♦voorbeelden:the scheme didn't work • het plan werkte nietwork away • (druk) aan het werk zijnwork on • doorwerkenwork against • tegengaan/werken, belemmerenwork at • werken aan, zijn best doen opit works by electricity • het loopt op elektriciteitwork on • werken aan, bezig zijn metwork to • werken volgens/aan de hand vanwork (up)on • van invloed zijn op, doorwerken in/opwork with • (samen)werken metwork round to • toe werken naar/aansturen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verrichten ⇒ tot stand brengen, bewerkstelligen3 in werking zetten ⇒ aanzetten, bedienen, bewerken, in bedrijf houden5 bewerken ⇒ kneden, werken met7 (op)naaien ⇒ stikken, borduren♦voorbeelden:3 work a district • een district afwerken/reizenwork a farm • het boerenbedrijf uitoefenenwork a mine • een mijn exploiterenworked by steam • met stoom aangedrevenwork one's way to the top • zich naar de top werken5 work clay • kleien, boetserenwork someone to tears • iemand in huilen doen uitbarsten -
7 hunt
n. jacht, achtervolging--------v. jagen, zoekenhunt1[ hunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 voornamelijk enkelvoud〉 jacht(partij) ⇒ 〈 Brits-Engels voornamelijk〉 vossenjacht; 〈 figuurlijk〉 speur/zoektocht♦voorbeelden:————————hunt2♦voorbeelden:1 go out hunting • op jacht/uit jagen gaanhunt after/for an address • speuren naar een adresII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verjagen4 opjagen♦voorbeelden: -
8 line
n. regel; streep; snoer; lijn; rij; generatie; beroep--------v. opstellen in rijen; markeren; bekleden; versterken; ribbelen; vullen (van een zak)line1[ lajn]1 lijn ⇒ snoer, koord3 rij (naast/achter elkaar) ⇒ 〈 leger〉 linie, stelling5 (beleids/gedrags)lijn♦voorbeelden:hold the line, please • blijft u even aan de lijn?2 line of fire • vuurlijn/linieline of sight/vision • gezichtslijnwe must draw the line somewhere • we moeten ergens een grens trekkenbring into line • tot de orde roepencome/fall into line • op één lijn gaan zitten, zich schikkenread between the lines • tussen de regels door lezenstand in line • in de rij gaan staan4 drop someone a line • iemand een briefje schrijven/sturenline of thought • ziens/denkwijze, denktrantkeep someone in line • iemand in de hand houdenshoot a line • een verhaal ophangen, opscheppensign on the dotted line • (een contract) ondertekenen; 〈 informeel〉 niet tegenstribbelen; in het huwelijksbootje stappentoe the line • in het gareel blijvenoff line • niet aan het werk, niet functionerendon line • aan het werk, functionerendbring a power station on line • een krachtcentrale operationeel makenout of line • uit de pas, over de schreef1 (hoeveelheid/stuk) lijn2 lint ⇒ lont, band♦voorbeelden:————————line2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ line one's nest/pocket(s)/purse • zijn zakken vullen, zijn beurs spekken→ line up line up/ -
9 mouth
n. mond; bek; muil; monding; brutaal (een grote mond hebben)--------v. uitdrukken; mompelen; in de mond stekenmouth11 mond ⇒ muil, bek♦voorbeelden:have a foul mouth • vuilbekkenanother mouth to feed • alweer een mond (om) te voedenshut your mouth! • hou je mond/bek!keep one's mouth shut • niets verklappenit makes my mouth water • het is om van te watertandenit sounds odd in his mouth • uit zijn mond kt het gekout of someone's own mouth • met iemands eigen woordenmouth-to-mouth • mond op mond〈 informeel〉 down in the mouth • terneergeslagen, bedrukt, ontmoedigd→ wrong wrong/♦voorbeelden:————————mouth21 declameren ⇒ geaffecteerd (uit)spreken/zeggen
См. также в других словарях:
shoot it out — To settle (a dispute, competition, etc) conclusively by shooting (also figurative) • • • Main Entry: ↑shoot * * * shoot it out informal phrase to fight with someone using guns Thesaurus: to use a gunhyponym … Useful english dictionary
shoot it out — shoot at each other, shoot until one is killed The thief decided to shoot it out with the police … English idioms
shoot it out (with somebody) — ˌshoot it ˈout (with sb) idiom (informal) to fight against sb with guns, especially until one side is killed or defeated • The gang decided to shoot it out with the police. related noun ↑shoot out Main entry: ↑shoot … Useful english dictionary
shoot it out — informal to fight with someone using guns … English dictionary
shoot — shoot1 W2S2 [ʃu:t] v past tense and past participle shot [ʃɔt US ʃa:t] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(kill/injure)¦ 2¦(fire a gun etc)¦ 3¦(birds/animals)¦ 4¦(move quickly)¦ 5¦(try to score)¦ 6¦(look at somebody)¦ 7¦(photograph/film)¦ 8¦(pain)¦ 9 … Dictionary of contemporary English
shoot — shoot1 [ ʃut ] (past tense and past participle shot [ ʃat ] ) verb *** ▸ 1 fire gun ▸ 2 in sports ▸ 3 move suddenly & quickly ▸ 4 take photographs etc. ▸ 5 put drug in body ▸ + PHRASES 1. ) intransitive or transitive to fire a gun: We were… … Usage of the words and phrases in modern English
shoot — I UK [ʃuːt] / US [ʃut] verb Word forms shoot : present tense I/you/we/they shoot he/she/it shoots present participle shooting past tense shot UK [ʃɒt] / US [ʃɑt] past participle shot *** 1) [intransitive/transitive] to fire a gun We were ordered… … English dictionary
shoot — v., n., & int. v. (past and past part. shot) 1 tr. a cause (a gun, bow, etc.) to fire. b discharge (a bullet, arrow, etc.) from a gun, bow, etc. c kill or wound (a person, animal, etc.) with a bullet, arrow, etc. from a gun, bow, etc. 2 intr.… … Useful english dictionary
shoot out — transitive verb : to settle by shooting to talk things out, no matter how inconclusively, rather than to shoot them out A.H.Vandenberg †1951 often used with it tried to shoot it out with the cops Mickey Spillane … Useful english dictionary
shoot out — {v.} 1. To fight with guns until one person or side is wounded or killed; settle a fight by shooting. Used with it . * /The cornered bank robbers decided to shoot it out with the police./ * /The moment she opened the door, the cat shot out and… … Dictionary of American idioms
shoot out — {v.} 1. To fight with guns until one person or side is wounded or killed; settle a fight by shooting. Used with it . * /The cornered bank robbers decided to shoot it out with the police./ * /The moment she opened the door, the cat shot out and… … Dictionary of American idioms