-
61 Viech
〈o.; Viech(e)s, Viecher〉1 〈informeel; vaak pejoratief〉beest, dier -
62 Zimt
-
63 Zinnober
-
64 akademisch
akademisch♦voorbeelden: -
65 anhängen
anhängen1〈onovergankelijk werkwoord; haben〉 〈 formeel〉1 aanhangen, aankleven ⇒ behept zijn met♦voorbeelden:————————anhängen22 toe-, bijvoegen♦voorbeelden:1 〈informeel; schertsend〉 ein Mädchen einem reichen Mann anhängen • een meisje aan een rijke man koppelenden Hut an einen Haken anhängen • de hoed op een haak hangen♦voorbeelden: -
66 anschmieren
anschmieren♦voorbeelden: -
67 aufplustern
aufplustern♦voorbeelden: -
68 ausnehmen
ausnehmen1 (eruit-, weg)nemen ⇒ verwijderen4 〈informeel; pejoratief〉uitvragen, uithoren♦voorbeelden:3 jemanden beim Spiel ausnehmen • iemand bij het spel plukken, afzetten5 ich nehme ihn, mich nicht aus • ik maak voor hem, voor mijzelf geen uitzonderingbitte nimm mich davon aus! • laat mij daar alsjeblieft buiten!♦voorbeelden:das Gemälde nimmt sich dort hübsch aus • het schilderij staat, hangt daar heel aardig -
69 hochzüchten
hochzüchten -
70 subaltern
subaltern3 〈formeel; pejoratief〉onderdanig, nederig -
71 umfallen
-
72 umkippen
-
73 Bolshie
[ bolsjie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: Bolshies〉 〈Brits-Engels; informeel〉————————〈bijvoeglijk naamwoord; Bolshier〉 〈Brits-Engels; informeel〉1 bolsjewistisch ⇒ radicaal, s -
74 Brown Shirts
-
75 Hun
-
76 Jap
-
77 Jesuit
-
78 Jesuitic
adj. jezuïtisch; gekleurd, twee gezichten hebbend -
79 Nip
n. kneep; kou; slokje; beet; uitbraak--------v. knijpen; bijten; vloeken; (voort-, los-) barsten; slikken; verwoesten[ nip] 〈slang; pejoratief〉 -
80 Sassenach
n. beledigende term voor Engelsman (Schots gebruik)[ sæsənæk] 〈 Iers-Engels, Schots-Engels; voornamelijk pejoratief〉
См. также в других словарях:
pejorativ — Adj abwertend per. Wortschatz fach. (20. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. peioratus, dem adjektivischen PPP. von l. peiorāre verschlechtern . Ebenso nndl. pejoratief, ne. pejorative, nfrz. péjoratif, nschw. pejorativ, nnorw. pejorativ.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache