-
21 train pour Paris
train pour Paris -
22 vous avez Paris
vous avez Paris -
23 être cloué à Paris
être cloué à Paris -
24 Notre-Dame de Paris
Notre-Dame de Paris -
25 Tout-Paris
Tout-Paris [toepaarie]〈m.〉1 (de) Parijse upper ten, beau monde -
26 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
27 monsieur
monsieur [məsjeu],messieurs [mesjeu]〈m.〉1 mijnheer ⇒ meneer, (de) heer♦voorbeelden:monsieur Durand • mijnheer, meneer DurandMesdames et Messieurs • Dames en Herenmonsieur Météo • de weermanmonsieur Tout-le-monde • iedereen, de eerste de bestec'est un grand monsieur • dat is een belangrijk persoonmonsieur? • mijnheer wenst? 〈 winkel〉m(mijn)heer, meneer -
28 baiser
baiser1 [bezzee]〈m.〉♦voorbeelden:bons baisers de Paris • veel liefs uit Parijsgros baiser • pakkerdpetit baiser • kusjedonner le baiser de paix à qn. • zich met iemand verzoenenenvoyer un baiser à qn. • iemand een kushandje gevenprendre un baiser • een kus stelen————————baiser2 [bezzee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:baiser qn. au front • iemand op het voorhoofd kussenmkus, zoen -
29 champignon
champignon [sĵãpienjõ]〈m.〉6 schimmel♦voorbeelden:pousser comme un champignon • als een paddestoel uit de grond schietenm1) paddestoel2) kapstok3) gaspedaal4) schimmel -
30 chèque
chèque [sĵek]〈m.〉1 cheque♦voorbeelden:chèque en bois • ongedekte chequecarnet de chèques • chequeboekjechèque au porteur • cheque aan toonderchèque de voyage • reischeque, travellerschequechèque certifié • betaalchequechèque postal • girocheque, girorekeningchèque sur Paris • in Parijs uit te betalen chequem -
31 clouer
clouer [kloe.ee]〈 werkwoord〉1 (aan elkaar) spijkeren ⇒ vast-, dicht-, opspijkeren, (vast)nagelen ⇒ 〈 met speer, pijl enz.〉 vastpennen♦voorbeelden:être cloué à Paris • in Parijs vastzittenrester cloué (sur place) • als vastgenageld blijven staanv1) vastspijkeren, vastpennen2) aan de grond nagelen, verlammen -
32 est
est1 [est]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 oosten♦voorbeelden:la côte est • de oostkustlongitude est • oosterlengteles pays de l'Est • de Oostbloklandenà l'est • in het oostenà l'est de • ten oosten van————————est2 [e]〈 werkwoord〉 → êtrem -
33 monter
monter1 [mõtee]〈m.〉————————monter2 [mõtee]2 instappen ⇒ opstappen, gaan (zitten) in, gaan (staan) op♦voorbeelden:monter sur, à un arbre • in een boom klimmenla mer monte • het wordt vloedle ton monte • het gesprek raakt verhitmonter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenles larmes lui montaient aux yeux • de tranen schoten haar, hem in de ogenle vin lui monte à la tête • de wijn stijgt haar, hem naar het hoofdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan3 naar boven brengen ⇒ omhoog halen, optrekken5 uitrusten ⇒ geheel voorzien van, inrichten6 plaats nemen in, op ⇒ instappen in♦voorbeelden:v1) klimmen, naar boven gaan2) instappen3) toenemen4) opstijgen6) paardrijden9) reiken (tot)10) bestijgen11) hoger plaatsen13) in elkaar zetten14) uitrusten, inrichten15) dekken [koe]16) opkloppen [eiwit]17) hoger stemmen [muziek]18) ophitsen -
34 ouest
ouest [west]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 westen♦voorbeelden:la côte ouest • de westkustlongitude ouest • westerlengteà l'ouest • in het westenà l'ouest de • ten westen van1. m 2. adjwestelijk, west- -
35 pari
pari [paarie]〈m.〉1 weddenschap ⇒ inzet, gokspel♦voorbeelden:pari mutuel urbain • paardentotalisatorles paris sont ouverts • alles is nog mogelijk, niets ligt nog vastengager, faire, tenir un pari • een weddenschap aangaanm1) weddenschap2) inzet -
36 porte
porte [port]〈v.〉3 poort ⇒ bergengte, -pas♦voorbeelden:porte de communication • tussendeurporte d'entrée • ingangporte de secours • nooduitgangporte de service • personeelsingangporte à tambour • draaideurporte cochère • koetspoortporte coulissante, roulante • schuifdeurporte vitrée • glazen deurfaire du porte à porte • huis aan huis verkopenfermer, refuser sa porte à qn. • iemand de toegang tot z'n huis ontzeggenfermer sa porte au nez de qn. • iemand bruut wegjagenforcer la porte de qn. • bij iemand binnendringenfrapper à la bonne porte • bij de juiste persoon aankloppenfrapper à toutes les portes • overal om hulp aankloppenmettre qn. à la porte • iemand de deur uitzetten, iemand wegsturenouvrir la porte à qc. • de deur voor iets openzettenouvrir la porte à qn. • iemand gastvrij ontvangenpasser la porte • weggaan; ontslagen wordenporte à porte • naast elkaarà la porte! • d'r uit!à ma (ta, sa …) porte • vlakbij (huis), om de hoekde porte à porte, de porte en porte • van huis tot huis2 les portes de Paris • de invals-, uitvalswegen van Parijsaux portes de • onder de rook van, vlakbijêtre aimable comme une porte de prison • erg onvriendelijk zijnf1) deur2) poort3) toegang -
37 pour
pour1 [poer]〈m.〉————————pour2 [poer]〈 voorzetsel〉7 wegens ⇒ vanwege, voor, om♦voorbeelden:pour le directeur • de directeur p(er) o(rder)un député pour tant d'habitants • één afgevaardigde op zoveel inwonerspour cent • percent, procentpour mille • promilleprendre qn. pour un autre • iemand voor een ander aanzienil a parlé pour moi • hij heeft namens mij gesprokenn'y être pour rien • er niets mee te maken hebbenpour rien • voor niets, voor nopêtre pour beaucoup, peu dans qc. • alles, weinig met iets te maken hebbenêtre pour (qc., qn.) • voor (iets, iemand) zijn, achter (iets, iemand) staans'accorder pour dire que • allebei, allemaal van mening zijn datce n'est pas pour dire • niet om het een of anderpour plaisanter, rire • voor de grappour le moins • op zijn minst, minstenspour tout avantage • als enige voordeelpour toute réponse • bij wijze van antwoord, als enig antwoordpasser pour • doorgaan voorse faire passer pour • zich uitgeven voorpour ainsi dire • om zo te zeggen, bij wijze van sprekenpour de bon • werkelijk, echtpour de vrai • echt, menens5 c'est pour aujourd'hui ou pour demain? • komt er nog wat van?pour toujours pour jamais • voor eens en voor altijd6 pour ma part • wat mij betreft, voor mijn partpour ce qui est de • wat betreft, wat … aangaatpour moi • wat mij betreften tout et pour tout • slechts, alles bij elkaar, hoogstenspour quoi (faire)? • waarvoor?pour autant • daarompour si peu (de chose) • om zo'n kleinigheidpour être plus âgés, ils n'en sont pas plus prudents • ook al zijn ze ouder, ze zijn daarom nog niet voorzichtigerpour que 〈+ aanvoegende wijs〉 • opdat, ompour peu que 〈+ aanvoegende wijs〉 • mits, als … maar1. m 2. prép1) voor2) om te3) als4) wat betreft5) wegens, vanwege -
38 pousser
pousser [poesee]1 duwen ⇒ drukken, (op)dringen3 zijn weg vervolgen ⇒ doorgaan, -rijden, -reizen♦voorbeelden:2 faire pousser • verbouwen, telen, kwekenlaisser pousser sa barbe • zijn baard laten staan4 faut pas pousser! • je moet niet zo overdrijven!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (voort)duwen ⇒ (voort)drijven, voortstuwen, schuiven2 aanzetten ⇒ aansporen, (aan)drijven4 uitstoten ⇒ slaken, uiten, zingen5 stimuleren ⇒ vooruitbrengen, bespoedigen6 vooruithelpen ⇒ begunstigen, steunen, pousseren8 voortgaan met ⇒ voortzetten, uitbreiden, verlengen♦voorbeelden:pousser la porte • de deur open-, dichtduwenpousser qn. dehors • iemand buiten (de deur) zettenpousser la plaisanterie trop loin • de scherts te ver drijvenpousser qc. à sa perfection • iets tot in de perfectie uitwerkenpousser l'amitié, la haine jusqu'à 〈+ onbepaalde wijs〉 • zover gaan met zijn vriendschap, zijn haat dat2 pousser un élève • een leerling vooruithelpen, stimulerenpousser des cris • een geschreeuw aanheffenpousser des gémissements • kermen, kreunen¶ pousser son avantage, ses succès • zijn voordeel uitbuiten, weten te benuttenpousser sa voix • zijn stem verheffen1 plaats maken ⇒ opschuiven, opschikken, opzij gaan3 zich opwerken ⇒ carrière, naam maken→ colv1) duwen, drukken2) groeien3) doorgaan4) overdrijven5) persen [bevalling]6) (voort)duwen7) aansporen8) uiten, slaken9) stimuleren10) krijgen [wortels]11) voortzetten -
39 route
route [roet]〈v.〉1 weg2 route ⇒ koers, richting, baan♦voorbeelden:route départementale • provinciale wegroute glissante! • slipgevaar!route meurtrière • dodenwegroute nationale • rijkswegtenir bien la route • een goede wegligging hebbenfaire fausse route • op een dwaalspoor rakenen route • onderwegse mettre en route • op weg gaanallons! en route! • vooruit! mars!faire de la route • veel rijdenfaire route avec qn. • met iemand reizenavoir qc. en route • iets op stapel hebben staanf1) weg2) route3) reis -
40 si
si1 [sie]〈m.〉1 als2 〈 muziek〉si♦voorbeelden:————————si2 [sie]〈 bijwoord〉2 zo(zeer)♦voorbeelden:1 si fait • jawel, ja zeker welil n'accepte pas, moi si • hij doet het niet, ik welque si • wel zekermais si • jawel, ja hoorsi peu que • hoe weinig ooksi intelligent qu' il soit, si intelligent soit-il • hoe intelligent hij ook is————————si3 [sie]〈 voegwoord〉2 of3 (ook) al♦voorbeelden:si on veut • zo men wilsi ce n'est • zo nietsi tant est que • als … tenminstesi ce n'est que, si ce n'était que • of het moest zijn dat2 vous pensez s'ils étaient fiers! • en of ze trots waren!demander si • vragen ofcomme si • alsof1. adv1) jawel2) zo(zeer)3) hoe2. conj1) als, indien2) of3) ook al
См. также в других словарях:
Paris — Paris … Deutsch Wörterbuch
Paris-SG — Paris Saint Germain Football Club « PSG » redirige ici. Pour les autres significations, voir PSG (homonymie) … Wikipédia en Français
Paris S-G — Paris Saint Germain Football Club « PSG » redirige ici. Pour les autres significations, voir PSG (homonymie) … Wikipédia en Français
Paris SG — Paris Saint Germain Football Club « PSG » redirige ici. Pour les autres significations, voir PSG (homonymie) … Wikipédia en Français
Paris sg — Paris Saint Germain Football Club « PSG » redirige ici. Pour les autres significations, voir PSG (homonymie) … Wikipédia en Français
PARIS — Un certain nombre de villes du monde ont donné naissance à des mythes; quelques uns ont acquis une portée universelle, en se détachant des caractères fondamentaux du pays lui même pour exalter la Ville en tant qu’individu. Il en est ainsi de Rome … Encyclopédie Universelle
PARIS — PARIS, capital of france . In 582, the date of the first documentary evidence of the presence of Jews in Paris, there was already a community owning at least a synagogue, situated in the neighborhood of the present church of St. Julien le Pauvre … Encyclopedia of Judaism
Paris FC — Paris Football Club Paris FC Gén … Wikipédia en Français
Paris — Saltar a navegación, búsqueda Para otros usos de este término, véase París (desambiguación). Los amores de Paris y Helena (1788), pintado por J. L. David. En la mitología griega, Paris, en … Wikipedia Español
Paris — PARIS, ĭdis, Gr. Πάρις, ιδος, (⇒ Tab. XXXI.) 1 §. Namen. Paris soll er von παριέναι, vorüber gehen, heißen, weil er sein Schicksal, da er weggesetzet worden und sterben sollen, glücklich übergangen; nicht aber von dem Korbe, πήρα, worinnen er… … Gründliches mythologisches Lexikon
Paris — har flere betydninger: 1. Paris er hovedstaden i Frankrig. Se artiklen Paris 2. Paris er en trojansk prins i græsk mytologi. 3. Paris er en mindre bebyggelse i Jylland. 4. Der findes mange byer i Canada ved navn Paris: 10o Paris (Ontario) o Paris … Danske encyklopædi