-
1 couvrir
couvrir [koevrier]3 beschermen ⇒ beschutten, rugdekking geven, dekken4 verbergen ⇒ verhullen, bemantelen, vergoelijken♦voorbeelden:couvrir un enfant chaudement • een kind warm aankleden, goed inpakkencouvrir un livre • een boek kaftencouvrir une table d' une nappe • een tafellaken op tafel leggenla foule couvre la place • het plein staat vol met mensenles feuilles couvrent le sol • de grond is bezaaid met bladerencouvrir qn. de huées • iemand uitjouwencouvert de taches • onder de vlekken5 les applaudissements ont couvert la fin de son discours • zijn laatste woorden gingen in het applaus verlorenêtre couvert par une assurance • verzekerd zijn, gedekt zijncouvrir par chèque • per cheque betalen→ jeul'émetteur couvre cette région • de zender kan in dit gebied ontvangen worden♦voorbeelden:se couvrir de gloire • zich met roem overladen1. v1) (af-, be-, over-, toe)dekken2) kleden3) kaften [boek]5) beschermen6) verbergen, verhullen7) overstemmen, overschreeuwen8) dekken [kosten, risico's]9) omvatten11) afleggen [afstand]12) uitvoerig berichten (over), verslaan13) dekken [dieren]2. se couvrirv4) betrekken [lucht] -
2 accabler
accabler [aakaablee]〈 werkwoord〉2 uitputten ⇒ overmannen, terneerdrukken♦voorbeelden:être accablé de fatigue • hondsmoe zijnêtre accablé de travail • tot over zijn oren in het werk zittenêtre accablé de tristesse • diep in de put zittenaccabler qn. d' injures • iemand de huid vol scheldenaccabler qn. de questions • iemand de oren van het hoofd vragenv2) terneerslaan, ontmoedigen -
3 charger
charger [sĵaarzĵee]1 (be-, op-, in)laden ⇒ bevrachten, bepakken4 getuigen tegen ⇒ ten laste leggen, belasteren♦voorbeelden:charger une valise sur son épaule • een koffer op zijn schouder nemennavire qui charge pour Londres • schip dat een vracht voor Londen aan boord neemt♦voorbeelden:¶ se charger de qc. • zich met iets belasten, iets op zich nemense charger de qn. • iemand onder zijn hoede nemenv1) (be-, op-, in)laden, bevrachten2) overladen, belasten (met)3) getuigen (tegen), belasteren4) overdrijven5) aanvallen -
4 cribler
-
5 touffu
touffu [toefuu]2 ingewikkeld ⇒ verward, met details overladen♦voorbeelden:1 barbe touffue • volle, ruige baardvégétation touffue • weelderige, welige plantengroeiadj2) weelderig -
6 tarabiscoté
tarabiscoté [taaraabieskottee]1 overladen ⇒ opgesmukt, gezocht -
7 chargé
charge [sĵaarzĵ]〈v.〉1 last ⇒ vracht, lading2 lading ⇒ (het) laden, (het) vullen4 opdracht ⇒ last, taak6 aanklacht ⇒ beschuldiging, bezwarende feiten8 charge ⇒ aanval, bestorming♦voorbeelden:charge utile d'un véhicule • nuttig laadvermogen van een voertuigrompre charge • een vracht lossencharge de travail • werkdrukcharge foncière • grondbelastingcharges sociales • sociale lastenavoir charge d'âmes • verantwoordelijk zijn voor het zielenheil van (enkele) personenavoir la charge de qn. • de verantwoordelijkheid voor iemand dragenêtre à charge à qn. • iemand tot last zijnêtre à la charge de qn. • van iemand afhankelijk zijnà la charge de la collectivité • ten laste van de gemeenschapavoir qn. à charge • voor iemand moeten zorgenles frais sont à sa charge • de kosten zijn voor zijn rekeningprendre qn. en charge • de zorg voor iemand op zich nemenrevenir à la charge • hernieuwde pogingen ondernemenadj1) belast, beladen2) overladen, vol (met)3) aangetekend [brief] -
8 éloge
éloge [eelozĵ]〈m.〉1 lofrede♦voorbeelden:éloge funèbre • grafredecombler qn. d'éloges • iemand met loftuitingen overladenfaire l'éloge de qn. • iemand prijzenne pas tarir d'éloges sur qn., qc. • iemand, iets ophemelenm -
9 embarrasser
embarrasser [ãbaaraasee]2 hinderen ⇒ belemmeren, in de weg staan♦voorbeelden:2 verward raken ⇒ zich verstrikken (in), in de war raken♦voorbeelden:1. v2) hinderen, belemmeren2. s'embarrasserv3) meesjouwen, meenemen -
10 grêle
-
11 grêlé
-
12 manger
manger1 [mãzĵee]〈m.〉 〈 informeel〉→ boire————————manger2 [mãzĵee]4 aan-, in-, opvreten♦voorbeelden:1 on en mangerait • dat ziet er lekker uit; 〈 van een meisje〉wat een lekker snoepje!, lekker stuk is dat!il ne vous mangera pas • hij zal u niet opetenmanger comme quatre • eten voor drie4 étoffe mangée aux mites • stuk stof dat door de motten opgevreten, aangevreten iscouleur mangée par le soleil • door de zon gebleekte kleurses yeux mangent sa figure • van zijn gezicht ziet men alleen de ogenv -
13 or
or1 [or]〈m.〉1 goud♦voorbeelden:avoir un coeur d'or • een hart van goud hebbenpièces d'or • goudstukkensiècle d'or • gouden eeuwsoif de l'or • gouddorstêtre (tout) cousu d'or • schatrijk zijnfranc comme l'or • eerlijk als gouden plaqué or • doublépour tout l'or du monde • voor geen goudparler d'or • mooi, zeer verstandig pratenrouler sur l'or • schatrijk zijnd' or, en or • gouden, van goudun mari en or • een schat van een man————————or2 [or]〈 voegwoord〉1 welnu ⇒ num -
14 pleuvoir
pleuvoir [pleuvwaar]1 regenen ⇒ (neer)vallen, toestromen♦voorbeelden:II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 regenen♦voorbeelden:qu' il pleuve ou qu'il vente • weer of geen weerv -
15 surcharger
surcharger [suursĵaarzĵee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:v1) overbelasten3) corrigeren, wijzigen [tekst]4) van overdruk voorzien [postzegels] -
16 trop
trop [troo]〈bijwoord; ook m.〉1 te ⇒ (al) te veel, te zeer2 erg ⇒ zeer, uiterst♦voorbeelden:c'est trop! • dat had u niet moeten doen!c'en est trop! • dit gaat te ver!〈 informeel〉 rien de trop! • 't houdt niet over!pas trop • niet te veel, een beetjeun peu trop • een beetje te veelde, en trop • te veel, overbodigavoir qc. en trop • iets over hebbenpar trop • al tele trop • het teveel, de overdaad2 pas trop • niet zo erg, het houdt niet overje ne sais pas trop • ik weet het niet zo goed1. mteveel, overdaad2. adv1) te (zeer)2) erg, uiterst -
17 abreuver
-
18 abrutir
-
19 abrutir un enfant de travail
abrutir un enfant de travailDictionnaire français-néerlandais > abrutir un enfant de travail
-
20 accabler qn. sous une grêle d'injures
accabler qn. sous une grêle d'injuresDictionnaire français-néerlandais > accabler qn. sous une grêle d'injures
- 1
- 2
См. также в других словарях:
overladen — [ō΄vər lād′ n] adj. having too heavy a load * * * o·ver·lad·en (ō vər lādʹn) adj. Loaded or burdened too heavily. * * * … Universalium
overladen — [ō΄vər lād′ n] adj. having too heavy a load … English World dictionary
overladen — adjective a) packed heavily, especially beyond normal capacity; overloaded: a tray overladen with food, a trunk overladen with clothes b) burdened excessively: a student overladen with homework, first time parents overladen with new… … Wiktionary
Overladen — Overlade O ver*lade , v. t. [imp. {Overladed}; p. p. {Overladen}; p. pr. & vb. n. {Overlading}.] [Cf. {Overload}.] To load with too great a cargo; to overburden; to overload. Spenser. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
overladen — o|ver|la|den [ˌəuvəˈleıdn US ˌouvər ] adj filled with too many people or things ▪ overladen buses … Dictionary of contemporary English
overladen overloaded — filled filled adj. 1. containing as much or as many as is possible or normal; as, filled to overflowing. Opposite of {empty}. [Narrower terms: {abounding in(predicate), abounding with(predicate), bristling with(predicate), full of(predicate),… … The Collaborative International Dictionary of English
overladen — o|ver|lad|en [ ,ouvər leıdn ] adjective MAINLY LITERARY carrying too heavy a load … Usage of the words and phrases in modern English
overladen — adj. overburdened; overloadedv. overload, overburden … English contemporary dictionary
overladen — adjective bearing too large a load … English new terms dictionary
overladen — verb a past tense and past participle of overload … Longman dictionary of contemporary English
overladen — o•ver•la•den [[t]ˌoʊ vərˈleɪd n[/t]] adj. cvb excessively burdened • Etymology: 1650–55 … From formal English to slang