-
1 opschikken
1 [opschuiven] move up/over ⇒ 〈 informeel〉 shift/shove up♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [in orde brengen] arrange -
2 opschikken
1 [opschuiven] se pousserII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [in orde brengen] arranger2 [versieren] parer♦voorbeelden: -
3 opschikken
-
4 opschikken
v. bedizen, dandify, doll up, rig out -
5 wilt u een stukje opschikken
wilt u een stukje opschikkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > wilt u een stukje opschikken
-
6 zich opschikken
v. spruce up -
7 подвинуться
opschikken, opschuiven -
8 изукрасить
versieren, tooien, opschikken -
9 нарядить
tooien, opschikken -
10 нарядиться
zich opschikken, zich keurig kleden -
11 наряжать
tooien, opschikken -
12 подвинуться
vgener. opschikken -
13 убирать
v1) gener. onderbrengen (сено и т.п.), opknappen, opnemen, wegdoen, wegruimen, afruimen (со стола), bergen, de oogst inbrengen, inhalen (парус), inschikken, opbergen, opmaken (постель и т.п.), opredderen, opruimen, opschikken, redderen, ruimen, schoon schip maken, schoonmaken, tooien, wegleggen, wegwerken -
14 украшать
-
15 titivate
-
16 parer
parer [paaree]1 voorzien (in) ⇒ maatregelen nemen (tegen), verhelpen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afwenden ⇒ pareren, afweren♦voorbeelden:→ plumev( se parer) zich mooi aankleden -
17 pousser
pousser [poesee]1 duwen ⇒ drukken, (op)dringen3 zijn weg vervolgen ⇒ doorgaan, -rijden, -reizen♦voorbeelden:2 faire pousser • verbouwen, telen, kwekenlaisser pousser sa barbe • zijn baard laten staan4 faut pas pousser! • je moet niet zo overdrijven!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (voort)duwen ⇒ (voort)drijven, voortstuwen, schuiven2 aanzetten ⇒ aansporen, (aan)drijven4 uitstoten ⇒ slaken, uiten, zingen5 stimuleren ⇒ vooruitbrengen, bespoedigen6 vooruithelpen ⇒ begunstigen, steunen, pousseren8 voortgaan met ⇒ voortzetten, uitbreiden, verlengen♦voorbeelden:pousser la porte • de deur open-, dichtduwenpousser qn. dehors • iemand buiten (de deur) zettenpousser la plaisanterie trop loin • de scherts te ver drijvenpousser qc. à sa perfection • iets tot in de perfectie uitwerkenpousser l'amitié, la haine jusqu'à 〈+ onbepaalde wijs〉 • zover gaan met zijn vriendschap, zijn haat dat2 pousser un élève • een leerling vooruithelpen, stimulerenpousser des cris • een geschreeuw aanheffenpousser des gémissements • kermen, kreunen¶ pousser son avantage, ses succès • zijn voordeel uitbuiten, weten te benuttenpousser sa voix • zijn stem verheffen1 plaats maken ⇒ opschuiven, opschikken, opzij gaan3 zich opwerken ⇒ carrière, naam maken→ colv1) duwen, drukken2) groeien3) doorgaan4) overdrijven5) persen [bevalling]6) (voort)duwen7) aansporen8) uiten, slaken9) stimuleren10) krijgen [wortels]11) voortzetten -
18 serrer
serrer [serree]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)drukken ⇒ (stevig) vasthouden, klemmen2 dicht op, bij, tegen elkaar zetten ⇒ op elkaar drukken, vastdraaien ⇒ 〈 boekwezen, tekst〉 inschikken4 vlakbij komen ⇒ in het nauw drijven, wegdrukken♦voorbeelden:serrer qn. dans ses bras • iemand in de armen sluiten, omarmenserrer qn. à la gorge • iemand bij de keel grijpen, wurgenserrer les poings • zijn vuisten ballenserrer son sujet • bij zijn onderwerp blijvenserrer une traduction, un texte • zeer nauwkeurig vertalen4 serrer sa droite • uiterst rechts rijden, meer naar rechts rijdenserrer qn. de près • iemand op de hielen zittenserrer de près un problème • diep ingaan op een probleem1 dichter bij elkaar gaan zitten ⇒ opschuiven, opschikkenv1) voorsorteren2) vastdruk-ken7) opbergen -
19 parure
-
20 подвинуться
vgener. opschikken
Страницы
- 1
- 2