Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

opbrengen

Толкование Перевод

1 brought up

opbrengen,naar boven komen; grootgebracht,opgeleid

English-Dutch dictionary > brought up
2 bring

v. brengen; meebrengen

bring

[ bring] 〈 brought, brought [bro:t]〉

1 (mee)brengen ⇒ (mee)nemen, aandragen

2 opleveren ⇒ opbrengen

3 teweegbrengen ⇒ leiden tot, voortbrengen

♦voorbeelden:

1   his cries brought his neighbours running • op zijn kreten kwamen zijn buren aangesneld

     bring your friend to the party • neem je vriend(in) mee naar het feestje

     bring a case before the court • een zaak aan de rechter voorleggen

     bring to oneself • tot zichzelf brengen, wakker schudden

     her suggestions can be brought under three headings • haar suggesties kunnen in drie categorieën worden ingedeeld

2   bring a good price • een goede prijs opbrengen

     his deeds brought him fame • zijn daden brachten hem roem

3   the sight brought tears to my eyes • de aanblik bracht mij (de) tranen in de ogen

     I can't bring myself to kill an animal • ik kan me(zelf) er niet toe brengen een dier te doden

     bring low • neerhalen

     〈 leger〉 bring into action • in actie/stelling brengen, inzetten

     bring into sight/view • zichtbaar maken, onthullen

     you've brought this problem (up)on yourself • je hebt je dit probleem zelf op de hals gehaald

     you've brought her fury (up)on your head • je hebt haar woede over je afgeroepen

¶ bring a complaint • een klacht indienen

     bring pressure to bear on • druk uitoefenen op

     bring home to • duidelijk maken, aan het verstand brengen

     bring a charge against • een klacht indienen tegen; verbaliseren

→ bring about bring about/, bring along bring along/, bring around bring around/, bring away bring away/, bring back bring back/, bring down bring down/, bring forth bring forth/, bring forward bring forward/, bring in bring in/, bring off bring off/, bring on bring on/, bring out bring out/, bring over bring over/, bring round bring round/, bring through bring through/, bring to bring to/, bring together bring together/, bring under bring under/, bring up bring up/

English-Dutch dictionary > bring
3 dab

n. aanraking; klop, lichte slag; een klein beetje; weinig; "specialist"; een soort vis
--------
v. licht kloppen, licht aanraken; licht inwrijven

dab¹

[ dæb] 〈meervoud: in betekenis I 0.4 ook dab〉

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 tik(je) ⇒ klopje

2 lik(je) ⇒ kwast(je), hoopje

3 een keertje betten ⇒ veegje

4 〈 dierkunde〉 schar

5 〈Brits-Engels; informeel〉 kei ⇒ kraan

♦voorbeelden:

2   a dab of paint/butter • een likje verf/boter

3   a dab with a sponge • (even) een sponsje eroverheen

5   he's a dab (hand) at chess • hij kan ontzettend goed schaken

II 〈 meervoud〉〈Brits-Engels; slang〉

1 vingerafdrukken

————————

dab²

〈 dabbed〉

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)tikken ⇒ (be)kloppen

2 betten ⇒ deppen

♦voorbeelden:

1   dab powder on one's cheeks • zich de wangen poederen

2   he dabbed (at) the wound • hij bette de wond

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opbrengen ⇒ tamponneren 〈 in het bijzonder verf〉

♦voorbeelden:

1   dab on • (zachtjes) aan/opbrengen

English-Dutch dictionary > dab
4 fetch

v. halen, brengen, afhalen; opbrengen

fetch

[ fetsj]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 iets halen ⇒ iets (mee)brengen; apporteren

♦voorbeelden:

1   fetch and carry for someone • voor iemand slaven en draven

→ fetch up fetch up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 halen ⇒ brengen, afhalen

2 te voorschijn brengen ⇒ trekken 〈 publiek, tranen〉; 〈 bij uitbreiding ook〉 slaken 〈 zucht〉, halen 〈 adem〉

3 opbrengen 〈 geld〉

♦voorbeelden:

1   fetch something in • iets binnenhalen

3   the painting fetched £100 • het schilderij ging voor 100 pond weg

¶ fetch someone a blow • iemand een klap verkopen

English-Dutch dictionary > fetch
5 take in

beetnemen (iem.); opnemen (iem., iets); begrijpen, beseffen (de toestand); erbij nemen; omvatten

take in

1 in huis nemen ⇒ kamers verhuren aan

2 naar binnen halen/brengen ⇒ meenemen

3 aannemen 〈 thuiswerk〉

4 omvatten ⇒ betreffen

5 innemen 〈 kleding〉 ⇒ 〈 scheepvaart〉 oprollen 〈 zeilen〉

6 begrijpen 〈bedoeling e.d.〉 ⇒ doorzien, beseffen

7 (in zich) opnemen 〈omgeving e.d.〉 ⇒ bekijken

8 bedriegen ⇒ in de luren leggen

9 geabonneerd zijn op

10 beuren ⇒ opbrengen

11 in bezit nemen 〈 land〉 ⇒ herwinnen

12 opbrengen ⇒ naar het politiebureau brengen

13 〈 scheepvaart〉 maken 〈 water〉

♦voorbeelden:

3 she takes in sewing • zij doet thuis naaiwerk

English-Dutch dictionary > take in
6 yield

n. oogst; opbrengst; verdienste; produktie; inkomen, winst
--------
v. oogsten; produceren, opbrengen; verdienen; geven, schenken, doorgeven; opgeven; toegeven; terugtrekken

yield¹

[ jie:ld] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 opbrengst ⇒ productie, oogst, rendement

2 kracht 〈 van kernexplosie〉 ⇒ sterkte

————————

yield²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 opbrengst hebben ⇒ vrucht dragen 〈 van boom〉

2 zich overgeven 〈 aan de vijand〉

3 zwichten ⇒ toegeven, wijken

4 voorrang verlenen

5 doorbuigen 〈 bijvoorbeeld van planten〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding ook〉 begeven, bezwijken

♦voorbeelden:

1   yield well • een goede opbrengst hebben

3   yield to temptation • voor de verleiding bezwijken

4   yield to the right • voorrang verlenen aan het verkeer van rechts

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 voortbrengen 〈vruchten; ook figuurlijk: winst, resultaten〉 ⇒ opleveren, opbrengen

2 overgeven ⇒ opgeven, afstaan

3 verlenen ⇒ gunnen, bieden

4 toegeven

♦voorbeelden:

2   yield (up) one's position to the enemy • zijn positie aan de vijand overgeven

3   〈 Amerikaans-Engels〉 yield the floor to the Republican senator • het woord gunnen aan de Republikeinse senator

     yield full justice to someone • iemand alle recht laten wedervaren

     yield passage • doorgang verlenen

English-Dutch dictionary > yield
7 bear

n. beer
--------
v. bevallen
--------
v. dragen; dulden; verdragen; bijstaan; leiden

bear¹

[ beə] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.1 ook bear〉

1 beer

2 ongelikte beer ⇒ bullebak

3 baissier ⇒ baissespeculant

→ sore sore/

————————

bear²

〈bore [bo:], borne [bo:n]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 houden 〈 van ijs〉

2 dragen 〈 van muur〉

3 vruchten voortbrengen ⇒ vruchtbaar zijn

4 (aan)houden 〈 van richting〉 ⇒ (voort)gaan, lopen

5 druk uitoefenen ⇒ duwen, leunen

6 〈+(up)on〉 invloed hebben (op) ⇒ van invloed zijn (op), betrekking hebben (op)

7 liggen ⇒ gelegen zijn

8 à la baisse speculeren

♦voorbeelden:

4   bear (to the) left • s afslaan

     bear near • naderen

5   bear back • achteruitwijken

     bear hard/heavily/severely (up)on • zwaar drukken op 〈 figuurlijk〉

→ bear down bear down/, bear up bear up/, bear with bear with/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 dragen

2 (over)brengen

3 vertonen ⇒ hebben

4 hebben/voelen voor ⇒ toedragen, koesteren

5 verdragen ⇒ dulden, uitstaan

6 voortbrengen ⇒ baren

7 opbrengen ⇒ geven 〈 rente〉

8 uitoefenen

9 drijven ⇒ duwen, drukken

10 〈 geldwezen〉 de prijs doen dalen van

♦voorbeelden:

1   bear fruit • vruchten voortbrengen; 〈 figuurlijk〉 vruchten afwerpen

     be borne away • meegesleept worden

     bear away/off a prize • een prijs in de wacht slepen

3   a word bearing several meanings • een woord dat verschillende betekenissen heeft

     his letter bore no signature • zijn brief was niet ondertekend

     bear signs/traces of • tekenen/sporen vertonen van

5   his words won't bear repeating • zijn woorden zijn niet voor herhaling vatbaar

6   she has borne him two sons • zij heeft hem twee zonen geschonken

     borne by • geboren uit

7   bearing capital • dragend kapitaal

¶ bear oneself with dignity • zich waardig gedragen

→ bear down bear down/, bear out bear out/, bear up bear up/

English-Dutch dictionary > bear
8 bring a good price

bring a good price

een goede prijs opbrengen

English-Dutch dictionary > bring a good price
9 dab on

dab on

(zachtjes) aan/opbrengen

English-Dutch dictionary > dab on
10 dividend

n. dividend, winstaandeel( uitkering van winst, bonus, aandeel)

dividend

[ divviddənd]

1 dividend ⇒ winstaandeel, uitkering (van winst)

♦voorbeelden:

1 carry a fixed dividend • een vast dividend geven

〈 figuurlijk〉 that machine will pay dividends • die machine zal haar geld wel opbrengen

English-Dutch dictionary > dividend
11 draw

n. attractie, trekking; (uit)verloting; gelijk spel, remise
--------
v. tekenen; trekken; opnemen; trekken (v.e. pistool)

draw¹

[ dro:] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 trek ⇒ het trekken

2 〈 Amerikaans-Engels〉 trekje ⇒ haal 〈 bij het roken〉

3 aantrekkingskracht ⇒ attractie, trekpleister

4 〈 loterij〉 trekking ⇒ (uit/ver)loting

5 gelijkspel ⇒ remise

6 getrokken kaart ⇒ getrokken lot

♦voorbeelden:

1   he is quick on the draw • hij kan snel zijn revolver trekken; 〈 figuurlijk〉 hij reageert snel

————————

draw²

〈drew [droe:], drawn [dro:n]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 komen ⇒ gaan

2 aantrekkingskracht uitoefenen ⇒ publiek trekken

3 〈 sport, spel〉 gelijkspelen ⇒ in gelijkspel eindigen, remise maken

4 trekken 〈 in het bijzonder van thee〉

♦voorbeelden:

1   draw to an end/a close • ten einde lopen

     draw level • gelijk komen 〈 in race〉

     draw near • naderen, dichterbij komen

     draw off • (zich) terugtrekken, weggaan

     he drew alongside the bus • hij ging naast de bus rijden

2   the play was drawing well • het stuk liep goed

→ draw apart draw apart/, draw away draw away/, draw back draw back/, draw in draw in/, draw on draw on/, draw out draw out/, draw up draw up/

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 trekken ⇒ slepen; spannen 〈 boog〉; te voorschijn halen 〈 wapen〉; dichtdoen 〈 gordijn〉

2 tekenen ⇒ schetsen

3 loten ⇒ door loting verkrijgen

4 putten 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   draw the blinds • de jaloezieën neerlaten

     the chimney doesn't draw • de schoorsteen trekt niet

     draw one's sword against • ten strijde trekken tegen

     draw along • voorttrekken

     draw aside • opzij trekken, apart nemen

     draw back the curtains • de gordijnen opentrekken/doen

     draw down • naar beneden trekken; 〈 figuurlijk〉teweegbrengen, uitlokken

     draw off • uittrekken, afdoen

     draw together • samentrekken, nader tot elkaar komen

     draw someone into a conversation • iemand in een gesprek betrekken

2   draw a circle • een cirkel trekken/beschrijven

     〈 figuurlijk〉 one has to draw the line somewhere • je moet ergens een grens trekken

3   let us draw for it • laten we erom loten

4   draw consolation from • troost putten uit

     draw inspiration from • inspiratie opdoen uit

     draw on/upon • een beroep doen op, putten uit, gebruik maken van

     I'll have to draw upon my savings • ik zal mijn spaargeld moeten aanspreken

¶ draw a conclusion • een conclusie trekken

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)trekken ⇒ (aan)lokken

2 (in)halen

3 ertoe brengen ⇒ overhalen

4 (te voorschijn) halen ⇒ uittrekken; 〈 figuurlijk〉 ontlokken; naar buiten brengen/halen; (af)tappen 〈bier enz.〉

5 van de ingewanden ontdoen ⇒ ontweien, schoonmaken

6 opstellen 〈 tekst〉 ⇒ opmaken, formuleren, uitschrijven 〈 cheque〉

7 trekken 〈 geld, loon〉 ⇒ opnemen, ontvangen

8 〈 geldwezen〉 opbrengen

9 〈 sport, spel〉 in gelijkspel doen eindigen

10 〈 sport〉een bepaald(e) richting/effect geven aan 〈 de bal〉 ⇒ 〈 biljart〉 trekken; 〈 cricket, golf〉 (te veel) naar s slaan 〈 van rechtshandige〉; (te veel) naar rechts slaan 〈 van shandige〉

♦voorbeelden:

1   draw attention to • de aandacht vestigen op

2   draw a deep breath • diep inademen, diep ademhalen

4   draw blood • bloed doen vloeien; 〈 figuurlijk〉 iemand gevoelig raken

     his story drew tears • zijn verhaal maakte de ogen vochtig

     he refused to be drawn • hij liet zich niet uit zijn tent lokken

     draw forth • te voorschijn halen

7   draw one's salary regularly • regelmatig zijn salaris ontvangen

     she drew all her savings from her account • zij nam al haar spaargeld op (van haar rekening)

8   capital drawing interest • rentedragend kapitaal

9   the game is drawn • het is gelijkspel; 〈 schaakspel, damspel〉 de partij is remise

¶ draw off • afleiden 〈 aandacht〉; weglokken; aftappen

→ draw on draw on/, draw out draw out/, draw up draw up/

English-Dutch dictionary > draw
12 durst

v. durven; de moed opbrengen om

durst

〈 verleden tijd〉

→ dare dare/

English-Dutch dictionary > durst
13 fructify

v. opbrengen (van oogst), bevruchten, vruchtbaar maken; vruchtdragend

fructify

[ fruktiffaj] 〈 fructified〉

1 vrucht(en) dragen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vruchtbaar worden, bloeien

2 bevruchten 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vruchtbaar maken, doen bloeien

English-Dutch dictionary > fructify
14 get up the nerve to do something

get up the nerve to do something

de moed opbrengen om iets te doen

English-Dutch dictionary > get up the nerve to do something
15 gross

adj. grof, dik, lomp; grof, uitgesproken, vulgair; bruto, totaal
--------
adj. totaal, bruto
--------
n. gros, 144
--------
v. gros, 12 dozijn; grof, dik, lomp; bruto

gross¹

[ groos] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: vaak gross〉

1 gros ⇒ 12 dozijn, 144

♦voorbeelden:

1   by the gross • bij dozijnen, bij het gros

————————

gross²

〈bijvoeglijk naamwoord; grossness〉

1 grof ⇒ dik, lomp

2 grof ⇒ flagrant, uitgesproken

3 bruto ⇒ totaal

4 vet ⇒ weinig verfijnd 〈 eten〉

5 grof ⇒ vulgair, plat

6 grof ⇒ algemeen, in grote lijnen

7 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 walgelijk ⇒ afschuwelijk

♦voorbeelden:

2   gross injustice • uitgesproken onrechtvaardigheid

3   gross national product • bruto nationaal product

5   gross language • ruwe taal

6   in (the) gross • in grote trekken

————————

gross³

〈 werkwoord〉

1 een bruto winst hebben van ⇒ in totaal verdienen/opbrengen

♦voorbeelden:

1   gross up • de bruto waarde berekenen van 〈 een nettobedrag〉

English-Dutch dictionary > gross
16 lacquer

n. lak, lakwerk, vernis; haarlak
--------
v. lakken, vernissen; haarlak opbrengen

lacquer¹

[ lækə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 lak 〈 schellak opgelost in alcohol〉

2 chinalak ⇒ japanlak, lakboomhars

3 (blanke) lak ⇒ vernis

4 (haar)lak

————————

lacquer²

〈 werkwoord〉

1 lakken ⇒ vernissen, met lak bedekken

English-Dutch dictionary > lacquer
17 nationalize

v. nationaliseren; opbrengen tot nationale standaard; overdragen aan nationale overheid; tot een natie maken

nationalize, nationalise

[ næsjnəlajz] 〈zelfstandig naamwoord: nationalization〉

1 nationaliseren ⇒ naasten

2 naturaliseren

3 tot een natie maken

English-Dutch dictionary > nationalize
18 nerve

n. zenuw; moed; geestkracht; brutaliteit
--------
v. zich moed inspreken; de moed verliezen; besluiteloos worden

nerve¹

[ nə:v]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 zenuw

2 〈 geen meervoud〉 lef ⇒ brutaliteit

3 〈 plantkunde〉 (blad)nerf

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 hit/touch a nerve • een zenuw/gevoelige plek raken

2   you've got a nerve! • jij durft, zeg!

     he had the nerve to tell me he's been married before • hij presteerde het me te zeggen dat hij al eens eerder getrouwd is geweest

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 moed ⇒ durf

♦voorbeelden:

1   get up the nerve to do something • de moed opbrengen om iets te doen

     lose one's nerve • de moed verliezen; besluiteloos worden

III 〈 meervoud〉

1 zenuwen ⇒ nervositeit

2 zenuwen ⇒ zelfbeheersing

♦voorbeelden:

1   get on someone's nerves • op iemands zenuwen werken

2   nerves of steel • stalen zenuwen

————————

nerve²

〈 werkwoord〉

1 sterken ⇒ stalen

♦voorbeelden:

1   nerve oneself for • zich oppeppen voor/moed inspreken om

English-Dutch dictionary > nerve
19 net

adj. netto; schoon (gewicht - winst - salaris enz.)
--------
n. netwerk; net; val
--------
v. vangen; netto (inkomen) verdienen

net¹

[ net] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 net

2 〈 figuurlijk〉 net ⇒ web, strik

3 netmateriaal ⇒ mousseline, tule

4 nettobedrag

5 〈meervoud; cricket〉 kooi

♦voorbeelden:

¶ 〈 computer〉 surf the Net • internetten, op het Net surfen

————————

net²

, 〈 Brits-Engels spelling ook〉 nett 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 netto ⇒ schoon, zuiver

♦voorbeelden:

1   net profit • nettowinst

     the net result • per saldo

     〈 economie〉 net worth • netto waarde 〈 activa minus passiva〉

————————

net³

, 〈in betekenis 5 en 6 Brits-Engels spelling ook〉 nett 〈werkwoord; netted〉

1 (in een net) vangen ⇒ 〈 ook figuurlijk〉 (ver)strikken

2 (met een net) af/bedekken

3 netten/fuiken zetten in ⇒ bevissen

4 〈 sport〉 in het net slaan

5 (als winst) opleveren ⇒ (netto) opbrengen

6 winnen ⇒ opstrijken, (netto) verdienen

English-Dutch dictionary > net
20 realize

v. begrijpen; konkretiseren; realiseren

realize, realise

[ riəlajz]

1 beseffen ⇒ zich bewust zijn/worden, zich realiseren

2 realiseren ⇒ verwezenlijken, uitvoeren

3 realiseren ⇒ verkopen, te gelde maken

4 〈 formeel〉 opbrengen

♦voorbeelden:

1 don't you realize that …? • zie je niet in dat …?

4 the house realized a profit • het huis bracht winst op

English-Dutch dictionary > realize

Страницы

См. также в других словарях:

HMS Royal Charles (1655) — For other ships of the same name, see HMS Royal Charles. Royal Charles off Chatham, captured by the Dutch after the Raid on the Medway, June … Wikipedia
Naseby (1655) — Die Royal Charles, hier dargestellt nach der Eroberung durch die Niederländer im Medway, 1667 (Gemälde von Jeronymus van Diest d. J.) L … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

opbrengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

opbrengen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: