-
1 bear
n. beer--------v. bevallen--------v. dragen; dulden; verdragen; bijstaan; leidenbear1[ beə] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.1 ook bear〉1 beer→ sore sore/————————bear25 druk uitoefenen ⇒ duwen, leunen♦voorbeelden:bear near • naderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen4 hebben/voelen voor ⇒ toedragen, koesteren5 verdragen ⇒ dulden, uitstaan9 drijven ⇒ duwen, drukken♦voorbeelden:be borne away • meegesleept wordenbear away/off a prize • een prijs in de wacht slepenhis letter bore no signature • zijn brief was niet ondertekendbear signs/traces of • tekenen/sporen vertonen vanborne by • geboren uit -
2 bully
adj. aardig, plezierig--------interj. mooi--------n. aanstichter, opstoker--------v. aanstichten, opstokenbully11 bullebak ⇒ beul, kwelgeest♦voorbeelden:————————bully21 prima♦voorbeelden:1 bully for you • bravo!, wat geweldig van jou!————————bully3〈 bullied〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 blusterer
n. opschepper, snoever; bullebak -
4 snarler
n. grom-, knorrepot; bullebak
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский