-
1 neuf
neuf1 [nuf],neuve [nuv]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:la ville neuve • het nieuwe stadsdeelneuf à, dans • onervaren in〈 zelfstandig〉 refaire, remettre à neuf • als nieuw maken, renoverenquoi de neuf? • is er nieuws?comme neuf • (zo goed) als nieuw————————neuf2 [nuf]〈 telwoord〉♦voorbeelden:le neuf janvier • negen januariLouis neuf • Lodewijk de Negendeà neuf • met zijn negenen1. m1) negen2) nieuws2. neuf/neuveadj1) nieuw, ongebruikt3) negen(de) -
2 frais
frais1 [fre]〈m., meervoud〉♦voorbeelden:aux frais de la princesse • op kosten van de gemeenschap, van de zaak, op staatskostenfaux frais • bijkomende kostenfrais généraux • bedrijfskostenà grands frais • met grote inspanningenà moindres frais • met geringe inspanningentous frais payés • vrij van alle kosten, all-infrais spéciaux • directe kostenarrêter les frais • het wel voor gezien houdenen être pour ses frais (de qc.) • (voor iets) verloren moeite gedaan hebbenfaire des frais pour qn. • zich voor iemand uitslovenfaire les frais de la conversation • over de tong gaanse mettre en frais pour qn. • voor iemand z'n beste beentje voor zettenrentrer dans ses frais • z'n kosten eruit halenà peu de frais • zonder veel inspanningenaux frais de qn. • op iemands kosten, ten koste van iemand————————frais2 [fre],fraîche [fresĵ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉2 vers3 fris ⇒ recent, nieuw, pas (aangebracht)♦voorbeelden:boire frais • gekoeld drinken, koud drinkenservir frais • koel serverengarder au frais • koel bewarentravailler au frais • in de buitenlucht werkenprendre le frais • een luchtje scheppende fraîche date • recent(elijk), pas, onlangsfrais comme l'oeil, comme une rose • zo fris als een hoentjeattention, peinture fraîche! • pas op, nat!cette robe n'est plus fraîche • die jurk is wat smoezeligrose fraîche éclose • pas ontloken roosse sentir frais et dispos • zich fris en monter, uitgerust voelen→ amour1. m pl 2. frais/fraîcheadj1) fris, koel2) vers3) recent, nieuw -
3 nouveau
nouveau [noevoo],nouvel, nouvelle [noevel]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., soms v.〉♦voorbeelden:1 homme nouveau • nieuwlichter, coming manles nouveaux mariés • de pas gehuwdencréditer à nouveau • op een nieuwe rekening crediterenquoi de nouveau? • wat is er voor nieuws?à, de nouveau • opnieuwdu nouveau • iets nieuwsil y a du nouveau dans l'affaire • er is een nieuwe ontwikkeling in de zaakle nouveau • het nieuweun nouveau, une nouvelle • nieuweling(e)→ riche= nouvel; = nouvelle; adj1) nieuw2) ander -
4 néo-calédonien
néo-calédonien [nee.okkaaleedonjẽ],néo-calédonienne [nee.okkaaleedonjen]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 un(e) Néo-Calédonien(ne) • Nieuw-Caledoniër, Nieuw-Caledonische -
5 jeune
jeune [zĵun]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 jong4 jeugdig♦voorbeelden:une jeune fille • een meisjejeunes gens • jongeluijeune homme • jonge man, jongmensmourir jeune • jong stervenles jeunes 〈m.〉 • de jongelui, de jeugd1. m/fjongmens/jonge vrouw2. jeunesm pljeugd, jongeren3. adj1) jong2) recent, nieuw3) naïef4) jeugdig5) uit de jeugd6) krap, kort -
6 moderne
moderne [moddern]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:l'époque moderne • de tegenwoordige tijdle moderne • het moderne, hedendaagseles temps modernes • de nieuwe tijdadj1) modern2) nieuw -
7 original
original [orriezĵienaal],originaux [orriezĵienoo]1 origineel ⇒ nieuw, fris, oorspronkelijk♦voorbeelden:l' original 〈m.〉 • het origineel, het oorspronkelijke stuk; het voorbeeld, model 〈 dat afgebeeld is〉1. m1) origineel2) model3) zonderling2. adj1) origineel, nieuw3) eigenaardig -
8 récent
-
9 récipiendaire
récipiendaire [reesiepjãder]〈m.〉m2) geslaagde [universitair examen] -
10 refaire
refaire [rəfer]1 opnieuw maken, doen ⇒ weer maken, doen♦voorbeelden:tout est à refaire • alles moet over2 refaire à neuf • weer als nieuw maken, vernieuwen♦voorbeelden:→ beautév1) overdoen, opnieuw maken2) herstellen3) beetnemen -
11 ressusciter
ressusciter [reesuusietee]1 herleven ⇒ opleven, weer tot bloei komenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) herleven, opleven6) reanimeren -
12 revigorer
-
13 sang
sang [sã]〈m.〉2 bloed ⇒ geslacht, ras3 leven♦voorbeelden:avoir du sang dans les veines • pit hebbenbon sang de (bon) sort! • potverdorie, verdikkeme nog aan toe!avoir le sang chaud • opvliegend zijnse faire du mauvais sang • zich ongerust makenallumer le sang • de gemoederen verhittenbrûler, fouetter le sang • ophitsenéchauffer le sang à, de qn. • iemand woedend makenglacer le sang • het bloed doen stollennoyer une révolte dans le sang • een opstand bloedig neerslaansucer le sang du peuple • het volk uitzuigenverser le sang • bloed vergietenverser son sang • zijn leven gevenjusqu'au sang • tot bloedens toeêtre du même sang • familie van elkaar zijnbon sang (de bon sang)! • grote genade!mon sang n'a fait qu'un tour • het bloed stolde in mijn aderenm1) bloed2) leven -
14 vivifier
vivifier [vieviefjee]〈 werkwoord〉1 opwekken ⇒ krachtig maken, versterkenv1) opwekken, versterken3) levend maken4) bezielen -
15 néo-zélandais
néo-zélandais [nee.ozzeelãde]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 un(e) Néo-Zélandais(e) • Nieuw-Zeelander, -landse -
16 persan
persan [persã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 Perzisch ⇒ Nieuw-Perzisch, Iraans♦voorbeelden:un(e) Persan(e) • Pers, Perzische -
17 sang frais
sang frais -
18 un Néo-Calédonien
un(e) Néo-Calédonien(ne)Nieuw-Caledoniër, Nieuw-Caledonische -
19 avènement
avènement [aavenmã]〈m.〉3 komst ⇒ intrede, opkomst♦voorbeelden:m1) troonsbestijging, ambtsaanvaarding2) komst [messias]3) intrede, opkomst -
20 couleur
couleur [koelur]〈v.〉1 kleur♦voorbeelden:linge de couleur • bontgoedcouleur paille • strokleurigtélé couleur • kleurentelevisieavoir de belles couleurs • er gezond uitziencouleur composée • mengkleurvocabulaire plein de couleur • kleurrijke woordenschatlaver le blanc et la couleur • witgoed en bontgoed wassen〈 figuurlijk〉 prendre couleur • duidelijker worden, zich beter aftekenenreprendre des couleurs • weer kleur krijgen, bruin wordenfilm en couleurs • kleurenfilmstyle sans couleur • matte stijlsous de nouvelles couleurs • in een geheel nieuw, ander daglichtsans couleur • verfloos→ goûten faire voir à qn. de toutes les couleurs • iemand het leven zuur makenpasser par toutes les couleurs • afwisselend rood en bleek worden (van emotie)vous n'en verrez plus la couleur • die zie je nooit meer terug1. f1) kleur2) verf, kleurstof3) partij2. couleursf pl
См. также в других словарях:
Nieuw-Vennep — The town of Nieuw Vennep in the municipality of Haarlemmermeer … Wikipedia
Nieuw-Lekkerland — Héraldique … Wikipédia en Français
Nieuw-lekkerland — Nieuw Lekkerland … Wikipédia en Français
Nieuw Sloten — Nieuw Sloten: Oudenaardeplantsoen Nieuw Sloten ist ein Stadtviertel im Stadtbezirk Amsterdam Nieuw West, Provinz Nordholland und hatte im Januar 2010 in „Nieuw Sloten Noordwest“ (Nordwest) 3221 Einwohner, in „Noordoost“ (Nordost) 3226, in… … Deutsch Wikipedia
Nieuw Nickerie — Nieuw Nickerie Lage von Nieuw Nickerie in Suriname Daten Einwohnerzahl ca. 13.000 … Deutsch Wikipedia
Nieuw-Lekkerland — Municipality Flag … Wikipedia
Nieuw-weerdinge — Pays Pays Bas Commune Emmen Province Drenthe Nombre d habitants 3 310 (2004) Code p … Wikipédia en Français
Nieuw-Amsterdam, Netherlands — Nieuw Amsterdam is a village in Drenthe, The Netherlands, bordering the village of Veenoord : Tweelingdorp (twin village), a common name for both municipalites, reflects this topographical relationship. For example, the train station was located… … Wikipedia
Nieuw Nickerie — Resort and City … Wikipedia
Nieuw-Balinge — Nieuw Balinge … Wikipedia
Nieuw-Beijerland — Town Het veer over het Spui van Hekelingen naar Nieuw Beijerland … Wikipedia