-
1 kisten
-
2 laat je niet kisten
laat je niet kisten -
3 laten
1 [algemeen] laisser2 [ergens in bergen] mettre♦voorbeelden:hij kan het roken niet laten • il ne peut pas s'empêcher de fumerdat laat mij koud • ça me laisse froidde deur open laten • laisser la porte ouverteiemand laten begaan • laisser faire qn.dat laat zich denken • cela se conçoitik heb het op tafel laten liggen • je l'ai oublié sur la tableik heb mij laten wijsmaken (dat) • je me suis laissé dire (que)wil je dat wel eens laten! • as-tu bientôt fini!een meisje laten zitten • laisser tomber une fillelaat dat! • ça suffit!het erbij laten (zitten) • en rester làhij kan het niet laten • il ne peut pas s'en empêcherik kan het niet laten te … • je ne peux m'empêcher de …laat maar! • laisse!laat maar zitten! • 〈m.b.t. wisselgeld〉 gardez la monnaie!daar zullen we het bij laten! • nous en resterons là!laat de kat maar in de tuin • laisse le chat aller au jardinhij werd in de kamer gelaten • on le fit entreriemand met rust laten • laisser qn. tranquille2 waar moet ik het boek laten? • où est-ce que je dois mettre le livre?waar laat die jongen al dat eten? • où est-ce que ce garçon fourre toute cette nourriture?zijn gedachten laten gaan • laisser libre cours à ses idéesiemand laten halen • envoyer chercher qn.de dokter laten komen • faire venir le médecinlaat me niet lachen! • laissez-moi rire!zich laten leiden • se laisser conduireiemand iets laten weten • faire savoir qc. à qn.¶ waar heb ik mijn potlood gelaten? • qu'ai-je fait de mon crayon?en laat hij het nu nog doen ook! • et le plus beau c'est qu'il le fait!laten wij elkaar helpen • aidons-nous les uns les autreslaten we nu maar opschieten! • allons, dépêchons-nous!laat staan • moins encorelaat ze mooi zijn, erg verstandig is ze niet • si elle est belle, elle n'est pas très maligne!laat het nu net beginnen te gieten • et voilà qu'il commence à pleuvoirde lamp naar beneden laten • descendre la lampe→ link=blauwblauw blauwblauw -
4 wijsmaken
1 [laten geloven] faire croire2 [duidelijk maken] faire comprendre♦voorbeelden:1 maak dat anderen wijs! • à d'autres!hij laat zich niets wijsmaken • il ne s'en laisse pas conterje kunt haar alles wijsmaken • on peut lui faire croire n'importe quoiiemand iets wijsmaken • en faire accroire à qn.ze hebben je wat wijsgemaakt! • ils t'ont raconté des histoires!hij maakte zichzelf wijs dat hij de beste speler was • il se figurait être le meilleur joueur -
5 raad
♦voorbeelden:de raad van bestuur • le conseil d'administrationiemand met raad en daad bijstaan • apporter aide et conseil à qn.de Raad van State • le Conseil d'Etatde Hoge Raad • la Haute Cour (de justice)Sociaal-Economische Raad • Conseil Economique et Socialiemand raad geven • conseiller qn.iemand om raad vragen • demander conseil à qn.hij weet overal raad op • il trouve toujours une solutionhij weet wel raad met zijn geld • il ne laisse pas moisir son argentgeen raad weten met iets • ne pas savoir comment s'y prendremet zijn geld geen raad weten • ne savoir que faire de son argentbij iemand te rade gaan • demander conseil à qn.ik weet me geen raad • je ne sais à quel saint me voueriemand met raad terzijde staan • aider qn. de ses conseils〈 spreekwoord〉 goede raad is duur 〈 on ne sait à quel saint se vouer〉¶ met voorbedachten rade • de propos délibéré; 〈 juridisch, als bijwoord〉 avec préméditation; 〈 als bijvoeglijk naamwoord〉 prémédité→ link=tijd tijd -
6 opnaaien
-
7 samen
1 [algemeen] ensemble2 [bij elkaar gerekend] au total♦voorbeelden:zij hebben ruzie samen • ils se disputentzij hebben samen een geheim • ils ont un secretzich samen verzetten tegen iets, iemand • faire bloc contre qc., qn.nu wij hier samen zijn, wil ik … • maintenant que nous sommes réunis, j'aimerais …goedenavond samen • bonsoir tout le mondesamen is dat 21 gulden • au total ça fait 21 florins -
8 zitten
1 [algemeen] être2 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train de3 [m.b.t. kleding] aller4 [+ op][lid zijn van, beoefenen] faire (de qc.)5 [gevangen gehouden worden] faire de la taule♦voorbeelden:het blijft niet zitten • cela ne tient paser eens voor gaan zitten • 〈 ergens werk van maken〉 s'y mettre; 〈 de tijd nemen〉 prendre son temps (pour)hoe zit dat in elkaar? • 〈 juiste toedracht〉 qu'est-ce qu'il en est exactement?; 〈m.b.t. mechanisme〉 comment est-ce que cela fonctionne?daar zit 'm de moeilijkheid • voilà le hicergens heel aardig zitten • être très bien qp.〈 figuurlijk〉 er zit iets achter • il y a qc. là-dessoushet zit er (dik) in • il y a (bien) des chanceshet zit er dik in dat … • il y a gros à parier que …er zit niets anders op dan … • il n'y a rien d'autre à faire que de … 〈+ onbepaalde wijs〉dat zit wel goed • pas de problèmeshet zit los • cela ne tient paszit stil! • ne bouge pas!hij zit altijd thuis • il ne sort jamais de chez luiwaar zit hij toch? • où peut-il bien être?aan het raam zitten • être à la fenêtreaan tafel zitten • être à tableaan de koffie zitten • être en train de prendre le café〈 figuurlijk〉 ik zit al een uur boven mijn opstel • cela fait déjà une heure que je travaille à ma rédactionin het bestuur zitten • être membre du comitéin het derde jaar zitten • être en troisième annéenog in de kleine kinderen zitten • avoir encore des enfants en bas âgehet zit in de familie • c'est dans la familleonder de verf zitten • être couvert de peintureop een kantoor zitten • travailler dans un bureauop school zitten • aller à l'écoleer zit een vlek op je jurk • il y a une tache sur ta robe〈 met een gebaar naar de keel〉 het zit me tot hier! • j'en ai jusque-là!zit! • assis!die stoel zit lekker • cette chaise est confortablehet zit eraan te komen • ça vientwegens diefstal zitten • être en prison pour volwij zijn (hier) blijven zitten • nous sommes restés iciergens mee blijven zitten • ne pas arriver à se débarrasser de qc.op school blijven zitten • redoubler une classe〈 figuurlijk〉 laat maar zitten • 〈doe niets; ook m.b.t. gesprek〉 laisse(z) tomber; 〈m.b.t. wisselgeld〉 garde(z) la monnaiehij heeft zijn vrouw laten zitten • il a abandonné sa femme〈 figuurlijk〉 het er niet bij laten zitten • 〈 er werk van maken〉 s'occuper de qc.; 〈 iemand belonen〉 exprimer sa gratitudeiets niet op zich laten zitten • ne pas accepter qc.die zit! • 〈 rake opmerking〉 c'est bien envoyé!daar zit het hem niet in • ce n'est pas çadaar zit wat in • il y a du vrai là-dedans〈 figuurlijk〉 en als dat gebeurt, dan zit je • et si cela arrive, te voilà dans le pétrinerdoorheen zitten • n'en plus pouvoirhet zit erop • voilà une bonne chose de faite!de vakantie zit erop • les vacances sont terminéesdat zal hem niet glad zitten • il le payera cherdat idee zit mij niet lekker • cette idée ne me plaît pashet zit dat meisje niet mee • cette fille n'a pas de chancewaar zit het hem in? • à quoi cela tient-il?aan iets zitten • toucher à qc.achter iemand, iets aan zitten • courir après qn., qc.hoe zit het dan met …? • qu'en est-il de …?〈 figuurlijk〉 met iets zitten • ne pas savoir que faire de qc.met een probleem zitten • avoir un problème -
9 krijgen
1 [ontvangen] recevoir2 [grijpen, pakken] attraper♦voorbeelden:ik heb veel complimentjes gekregen • on m'a fait beaucoup de complimentsik krijg nog geld van hem • il me doit de l'argentvanavond krijg je je geld • ce soir, tu auras ton argentgoede kritieken krijgen • avoir de bonnes critiquesdaar krijg ik nachtmerries van • ça me donne des cauchemarseen ziekte krijgen • attraper une maladiewat krijgen we te eten? • qu'est-ce qu'on mange?2 je kunt me toch niet krijgen! • tu ne m'attraperas pas!ik krijg hem nog wel • je l'aurai au tournanteen bedrag bij elkaar krijgen • réunir une sommewaar kun je dat boek krijgen? • où peut-on se procurer ce livre?kinderen krijgen • avoir des enfantsmoeilijkheden krijgen • avoir des ennuiswe krijgen regen • il va pleuvoirde schoolkinderen krijgen op 1 juli vakantie • les vacances scolaires commencent le 1er juilletvrienden krijgen • se faire des amismeer zelfvertrouwen krijgen • prendre de l'assuranceiets af krijgen • terminer qc.ik kan de deur niet dicht krijgen • je n'arrive pas à fermer la porteiets van iemand gedaan krijgen • (finir par) obtenir qc. de qn.deze uitgave is niet meer te krijgen • cette édition est épuiséeneem wat je krijgen kunt • 〈 letterlijk〉 tu prendras ce que tu trouveras; 〈 figuurlijk〉 profite de la situationiemand te pakken krijgen • arriver à mettre la main sur qn.iemand te spreken krijgen • réussir à voir qn.krijg wat! • va te faire voir!wat zullen we nou krijgen! • qu'est-ce que c'est que ça, encore!ik krijg er iets vanje zult er niets van krijgen • tu n'en mourras pasgenoeg van iets krijgen • en avoir assez de qc.iets niet voor elkaar kunnen krijgen • ne pas réussir à faire qc.hij is niet weg te krijgen • il s'incrustete krijgen bij • en vente chezdaar krijg je me niet voor • je ne marche pas dans cette combineheb je het of krijg je het? • ça te prend souvent? -
10 druk
druk1〈de〉♦voorbeelden:een gebied van hoge druk • un anticyclonedruk uitoefenen • faire pression (sur)iemand onder druk zetten • faire pression sur qn.onder druk leven • vivre sous tensiononder de druk der omstandigheden handelen • agir sous la pression des circonstanceseen druk op de knop is voldoende • il suffit de presser le boutonoorlog door een druk op de knop • guerre presse-boutonin druk verschijnen • paraîtrede tweede druk • la seconde édition————————druk2♦voorbeelden:een drukke zaak • un commerce actifdruk aan het schrijven zijn • être très occupé à écrirehij is druk aan het werk • il travaille intensémenthij is erg druk • il est très affairéhij is erg druk • il ne tient pas en placehet was er erg druk • il y avait un monde foueen druk bezocht college • un cours très suivizich niet druk maken • ne pas s'en fairedruk praten • parler en gesticulantdie kinderen zijn te druk • ces enfants sont fatigants -
11 zeggen
zeggen1〈 het〉♦voorbeelden:volgens zeggen • à ce qu'on dit————————zeggen21 dire♦voorbeelden:goedendag zeggen • dire bonjourdat boek kost, zeg tien gulden • ce livre coûte disons dix florinsoom tegen iemand zeggen • être le neveu, la nièce de qn.daar zeg je zoiets • ce que tu dis là n'est pas idiotonder ons gezegd en gezwegen • (soit dit) entre nousik heb mij laten zeggen dat … • je me suis laissé dire que …zich iets niet laten zeggen • ne pas encaisser qc.laten we zeggen, dat • disons queje mag, kunt zeggen wat je wilt • tu peux dire ce que tu veuxdat wil niet zeggen dat … • cela ne veut pas dire que …dat wil wat zeggen • cela veut dire quelque chosezal ik maar zeggen • pour ainsi direhet zal je maar gezegd zijn! • 〈 ironisch〉 ça fait toujours plaisir à entendre!zeg het met bloemen • dites-le avec des fleurshet zegt me niets • cela ne me dit riendat zegt niets • ça ne prouve rienwat zeg je me nou? • qu'est-ce que tu dis?wie zal het zeggen? • qui le dira?al zeg ik het zelf • sans me vanterdat is toch zo, zeg nou zelf • c'est vrai, avoue-lezeg eens a • dites aeerlijk gezegd • à vrai direhet zijne ervan zeggen • exprimer son avisdat is gemakkelijker gezegd dan gedaan • c'est plus facile à dire qu'à fairehij is dom, liever (beter) gezegd stom • il est bête, ou plutôt idiot〈 schertsend〉 ik zeg maar zo, ik zeg maar niks • comme dit l'autre: pas de commentaire!ronduit gezegd: neen! • pour être tout à fait clair: non!terloops gezegd • soit dit en passantzeg dat wel! • à qui le dites-vous!zo gezegd, zo gedaan • aussitôt dit, aussitôt faitom zo te zeggen • pour ainsi direbij zichzelf zeggen • se direom niet te zeggen • pour ne pas direhij heeft op alles wat te zeggen • il a à redire à toutom zo te zeggen klaar zijn • être pour ainsi dire prêtdat is te zeggen • c'est-à-diredaar valt veel voor te zeggen • on peut avancer beaucoup d'arguments en faveur de celahou je dat voor gezegd! • tiens-le-toi pour dit!het voor het zeggen hebben • être le patrondat zegt me weinig • cela ne me dit pas grand-choseik zeg geen nee • je ne dis pas noneens gezegd, blijft gezegd • ce qui est dit est dit→ link=horen horen -
12 weg
weg1〈de〉♦voorbeelden:eigen weg • chemin privéde openbare weg • la voie publique〈 figuurlijk〉 iemand van de rechte weg afleiden • détourner qn. du droit cheminde weg bereiden • préparer la voie〈 figuurlijk〉 de weg effenen voor iemand • préparer le terrain pour qn.zijn eigen weg gaan • suivre sa propre voiezijn weg vinden • faire son cheminiemand de weg wijzen • montrer le chemin à qn.aan de weg naar Delft • au bord de la route de Delftzo oud als de weg naar Kralingen, Rome • vieux comme le mondeop weg gaan (naar) • se mettre en route (pour)〈 figuurlijk〉 iemand op weg helpen • mettre qn. sur la (bonne) voiehij is op weg beroemd te worden • il est en passe de devenir célèbrede wagen ligt vast, goed op de weg • la voiture tient bien la route〈 spreekwoord〉 de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens • l'enfer est pavé de bonnes intentions〈 spreekwoord〉 wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks • qui édifie en grande place, fait maison trop haute ou trop basselangs deze onsympathieke weg • par ce moyen peu sympathiquelangs vreedzame weg • par la négociationeen weg te voet afleggen • parcourir un chemin à piediemand de weg afsnijden • couper la route à qn.zich een weg banen • se frayer un cheminmet zijn geld geen weg weten • ne pas savoir que faire de son argentiemand iets in de weg leggen • mettre des bâtons dans les roues à qn.iemand in de weg lopen • être dans les jambes de qn.dat zit me in de weg • ça m'irriteiemand in de weg staan • gêner qn.problemen uit de weg ruimen • résoudre des problèmesuit de weg kunnen • savoir comment s'y prendre (avec qn., qc.)uit de weg! • laisse(z)-moi passer!iemand uit de weg gaan • éviter qn.iemand uit de weg ruimen • liquider qn.→ link=wil wil————————weg2〈 bijwoord〉1 [afwezig] parti2 [niet te vinden] disparu3 [+ van][verrukt] fou/fol/folle4 [verwijderd] loin♦voorbeelden:weg wezen! • allez, ouste!weg met …! • à bas …!¶ als dat gebeurt ben je weg • dans ce cas-là, tu seras fichuiets weg hebben van • ressembler un peu à〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets weg zijn • avoir pigé qc.in het wilde weg schieten • tirer au hasard -
13 staan
1 [m.b.t. personen, dieren] être debout2 [op steunpunten rusten] se trouver3 [in een toestand, hoedanigheid zijn] être4 [passen, kleden] aller (à qn.)5 [opgetekend, gedrukt zijn] figurer6 [+ op; + onbepaalde wijs][weldra zullen] être sur le point (de)7 [gericht zijn] être dirigé (vers)8 [bij voortduring met iets bezig zijn] être en train (de)10 [stilstaan] rester immobile11 [onaangeroerd zijn] rester intact12 [niet wijken] résister (à)♦voorbeelden:ga er maar aan staan! • essaie un peu!gaan staan • se leverergens aan gaan staan • attaquer qc.ergens onverwacht voor komen te staan • se trouver subitement confronté à qc.iemand laten staan • laisser qn. deboutik kan niet lezen wat daar staat • je ne peux pas lire ce qui est écritovereind staan • se tenir deboutrechtop staan • se tenir droit〈 figuurlijk〉 achter iets staan • soutenir qc.die gebeurtenis staat geheel op zichzelf • cet événement est totalement isoléje staat op mijn tenen • tu me marches sur le piedop zijn tenen staan • être sur la pointe des pieds〈 figuurlijk〉 voor iemand staan • défendre la cause de qn.voor zijn mening staan • défendre son opinion〈 figuurlijk〉 ergens alleen voor staan • être seul face à qc.de kerk staat midden in het dorp • l'église se trouve au milieu du villagedeze stoel staat op drie poten • cette chaise repose sur trois piedshet eten staat op tafel • le repas est sur la tablealleen staan • être seulde kansen staan goed • les chances sont bonneshet water staat hoog • la marée est hauteleeg staan • être inoccupéde bloemen staan er mooi bij • les fleurs sont belleshaar gezicht staat vrolijk • elle a un visage réjouihet staat geschreven • c'est écriter goed bij staan • prospérerzoals de zaken ervoor staan • au point où en sont les chosesergens middenin staan • participer activement à qc.〈 figuurlijk〉 iemand na staan • être proche de qn.buiten iets staan • être en dehors de qc.in zijn twee staan • être en secondezij staat derde in het klassement • elle est troisième au classementde tranen staan hem in de ogen • il a les larmes aux yeuxonder iemand staan • être sous les ordres de qn.de verwarming staat op 18° • le chauffage est à 18°ergens sceptisch tegenover staan • être sceptique à l'égard de qc.7 staat tot 14 als 8 staat tot 16 • 7 est à 14 ce que 8 est à 16dat stáát niet • ça ne va pasdat kapsel staat u goed • cette coiffure vous va bienhet staat niet in van Dale • (le) Van Dale ne le mentionne paswat staat er in de krant? • qu'y a-t-il dans le journal?het staat op haar naam • c'est à son nom7 de zon staat 's middags op deze kamer • l'après-midi, le soleil donne dans cette pièceergens van staan kijken • être très étonné par qc.staan luisteren • être en train d'écouterzich staan te vervelen • s'ennuyerze staat al een uur te wachten • ça fait une heure qu'elle attend(iets) tot staan brengen • arrêter (qc.)sta of ik schiet! • halte ou je tire!laat staan dat … • sans parler de …zijn eten laten staan • ne pas toucher à son repasde alcohol laten staan • ne plus boire (d'alcool)zijn baard laten staan • se laisser pousser la barbeer staat nog wat van gisteren • il en reste encore un peu d'hier12 ervoor staan • être prêt à affronter qc.zij staat voor niets • elle ne recule devant rienhij staat op goede manieren • il exige de bonnes manièreser staat heel wat te doen • il y a encore beaucoup à fairezij ziet hem niet staan • il n'existe pas pour elle -
14 beginnen
1 [starten, openen] commencer♦voorbeelden:een winkel beginnen • ouvrir un magasinde les beginnen met een overhoring • commencer la leçon par une interrogation¶ wat moet ik met hem beginnen? • je ne sais pas quoi en faire!begin er niet aan! • laisse tomber!1 [algemeen] commencer2 [+ over][gaan praten] commencer à parler (de)♦voorbeelden:dat begint goed! • cela s'annonce bien! 〈 ook ironisch〉opnieuw beginnen • recommenceraan iets nieuws beginnen • se mettre à autre chosemet iets beginnen • 〈 iets eerst doen〉 commencer par qc., commencer par faire qc.; 〈 begin maken met iets〉 commencer qc., commencer à faire qc.laat ik beginnen met iedereen welkom te heten • tout d'abord, je voudrais souhaiter la bienvenue à toushet begint te lijken • cela commence à prendre formeover politiek beginnen • commencer à parler politiqueals je zó begint … • si tu le prends comme ça …voor zichzelf beginnen • se mettre à son compte→ link=bezinnen bezinnen -
15 schieten
1 [een schot lossen] tirer2 [sport en spel] faire du tir3 [uitbotten] pousser5 [+ laten][niet langer tegenhouden] lâcher6 [plotseling vallen] tomber♦voorbeelden:dat geweer schiet ver • ce fusil a une longue portéeop een schijf schieten • tirer sur une cibleop iemand schieten • tirer sur qn.een humeur om op te schieten hebben • être d'une humeur de chienhet schieten met kanonnen • le tir au canonoveral schiet het onkruid uit de grond • les mauvaises herbes poussent partoutdoor de voorruit schieten • être projeté à travers le pare-brisede pijn schiet door zijn been • des élancements lui traversent la jambein zijn kleren schieten • enfiler ses vêtementshij schoot op mij af • il fonça sur moide teugels laten schieten • lâcher les rênes〈 figuurlijk〉 iets laten schieten • abandonner qc.¶ er schiet mij iets te binnen • 〈 herinneren〉 qc. me revient; 〈 idee〉 une idée me traverse l'espritzijn naam wil me niet te binnen schieten • son nom ne me revient pasII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een projectiel werpen; door treffen bemachtigen] tirer2 [treffen] toucher♦voorbeelden:ik zou hem wel kunnen schieten • je le tueraisiemand overhoop schieten • abattre qn.2 iemand in de arm schieten • toucher qn. au bras→ link=oog oogeen huis plat schieten • raser une maisondat heb je goed geschoten • c'est bien vu♦voorbeelden:de bal over het doel schieten • shooter au-dessus du but -
16 wensen
1 [verlangen] désirer2 [dulden, willen] vouloir (que) 〈+ aanvoegende wijs〉; 〈 in ontkennende zin〉 accepter (que) 〈+ aanvoegende wijs〉3 [toewensen] souhaiter (qc. à qn.)♦voorbeelden:op ieder gewenst ogenblik • à tout momentrust wensen • vouloir avoir la paixhet niet gewenst achten te … • estimer qu'il n'est pas souhaitable de …ik help het je wensen • on ne sait jamaisdat is te wensen! • espérons-le!dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over • cela ne laisse subsister aucune équivoquewensen rijk te zijn • désirer être richewat wenst u? • que désirez-vous?zich elders wensen • souhaiter être ailleursnog veel te wensen overlaten • laisser encore beaucoup à désirerik wens dat men mij gehoorzaamt • je veux qu'on m'obéissezoals u wenst • comme vous voulezik wens met rust gelaten te worden • je veux qu'on me laisse en paixmijnheer wenst? • monsieur (désire)?3 iemand een goede reis wensen • souhaiter bon voyage à qn.ik wens u veel succes • tous mes voeux vous accompagnent
См. также в других словарях:
faire — 1. (fê r) Au XVIe Siècle, d après Bèze, les Parisiens prononçaient à tort fesant au lieu de faisant ; c est cette prononciation des Parisiens, condamnée alors, qui a prévalu ; on prononce aujourd hui fe zan, fe zon, fe zê, fe zié), je fais, tu… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
pas — 1. (pâ ; l s se lie : un pâ z allongé) s. m. 1° Action de mettre un pied devant l autre pour marcher. 2° Pas, en termes d escrime. 3° Les premiers pas. 4° Faux pas. 5° Pas, en termes de danse. 6° Pas, en termes militaires. 7° Pas,… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
faire — FAIRE. v.a. Ce Verbe est d une si grande estenduë, que pour en marquer tous les sens, & tous les emplois, il faudroit faire presqu autant d articles, qu il y a de termes dans la Langue, avec lesquels il se joint. On ne s est proposé icy, que de… … Dictionnaire de l'Académie française
faire — 1. faire [ fɛr ] v. tr. <conjug. : 60> • Xe; fazet 3e pers. subj. 842; lat. facere. REM. Les formes en fais (faisons, faisions, etc.) se prononcent [ fəz ] I ♦ Réaliser (un objet : qqch. ou qqn). 1 ♦ Réaliser hors de soi (une chose… … Encyclopédie Universelle
FAIRE — v. a. ( Je fais, tu fais, il fait ; nous faisons, vous faites, ils font. Je faisais. Je fis. J ai fait. Je ferai. Je ferais. Fais. Que je fasse. Que je fisse. Faisant. ) Créer, former, produire, engendrer. Dieu a fait le ciel et la terre. Les… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
FAIRE — v. tr. Créer, produire. Dieu a fait le ciel et la terre. Dieu a fait l’homme à son image. La nature est admirable dans tout ce qu’elle fait. Fam., Tous les jours que Dieu fait, Chaque jour. Cet enfant fait ses dents, Les dents lui viennent. Il… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
PAS — s. m. Le mouvement que fait une personne ou un animal en mettant un pied devant l autre pour marcher. Le pas d un homme. Le pas d un enfant. Le pas d un cheval. Petit pas. Grand pas. Faire un pas. Il s arrêtait à chaque pas. À tous les pas qu il… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PAS — n. m. Le mouvement que fait une personne ou un animal en mettant un pied devant l’autre pour marcher. Le pas d’un homme. Le pas d’un enfant. Le pas d’un cheval. Il s’arrêtait à chaque pas. Il marchait à petits pas, à grands pas, à pas lents.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
pas — I. PAS. s. m. Le mouvement d un animal mettant un pied devant l autre pour marcher. Le pas d un homme. le pas d un cheval. le pas d un lion. petit pas, grand pas. faire un pas. il ne s en remueroit pas d un pas. à tous les pas qu il fait, il s… … Dictionnaire de l'Académie française
pas — 1. pas [ pa ] n. m. • 1080; en pas que « aussitôt que » 980; lat. passus I ♦ UN, DES PAS. 1 ♦ (1080) Action de faire passer l appui du corps d un pied à l autre, dans la marche. Faire un pas en avant, en arrière (⇒ recul) , sur le côté. Avancer,… … Encyclopédie Universelle
laisse — [ lɛs ] n. f. • 1178; de laisser I ♦ Lien avec lequel on attache un chien ou un autre animal pour le mener, le maintenir à ses côtés. Laisse de cuir, de métal qui s accroche au collier d un chien. Tenir un chien en laisse. Chien qui tire sur sa… … Encyclopédie Universelle