-
1 route
♦voorbeelden:dat ligt niet op onze route • ce n'est pas sur notre chemin -
2 route
chemin, cours, itinéraire, leçon, route, voie -
3 route
v -
4 deze route sluit aan op de snelweg
deze route sluit aan op de snelwegDeens-Russisch woordenboek > deze route sluit aan op de snelweg
-
5 dat ligt niet op onze route
dat ligt niet op onze route -
6 de politie loodste het verkeer langs een andere route
de politie loodste het verkeer langs een andere routeDeens-Russisch woordenboek > de politie loodste het verkeer langs een andere route
-
7 een route uitstippelen
een route uitstippelen -
8 een toeristische route
een toeristische route -
9 luchtweg
route aérienne, -
10 weg
weg1〈de〉♦voorbeelden:eigen weg • chemin privéde openbare weg • la voie publique〈 figuurlijk〉 iemand van de rechte weg afleiden • détourner qn. du droit cheminde weg bereiden • préparer la voie〈 figuurlijk〉 de weg effenen voor iemand • préparer le terrain pour qn.zijn eigen weg gaan • suivre sa propre voiezijn weg vinden • faire son cheminiemand de weg wijzen • montrer le chemin à qn.aan de weg naar Delft • au bord de la route de Delftzo oud als de weg naar Kralingen, Rome • vieux comme le mondeop weg gaan (naar) • se mettre en route (pour)〈 figuurlijk〉 iemand op weg helpen • mettre qn. sur la (bonne) voiehij is op weg beroemd te worden • il est en passe de devenir célèbrede wagen ligt vast, goed op de weg • la voiture tient bien la route〈 spreekwoord〉 de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens • l'enfer est pavé de bonnes intentions〈 spreekwoord〉 wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks • qui édifie en grande place, fait maison trop haute ou trop basselangs deze onsympathieke weg • par ce moyen peu sympathiquelangs vreedzame weg • par la négociationeen weg te voet afleggen • parcourir un chemin à piediemand de weg afsnijden • couper la route à qn.zich een weg banen • se frayer un cheminmet zijn geld geen weg weten • ne pas savoir que faire de son argentiemand iets in de weg leggen • mettre des bâtons dans les roues à qn.iemand in de weg lopen • être dans les jambes de qn.dat zit me in de weg • ça m'irriteiemand in de weg staan • gêner qn.problemen uit de weg ruimen • résoudre des problèmesuit de weg kunnen • savoir comment s'y prendre (avec qn., qc.)uit de weg! • laisse(z)-moi passer!iemand uit de weg gaan • éviter qn.iemand uit de weg ruimen • liquider qn.→ link=wil wil————————weg2〈 bijwoord〉1 [afwezig] parti2 [niet te vinden] disparu3 [+ van][verrukt] fou/fol/folle4 [verwijderd] loin♦voorbeelden:weg wezen! • allez, ouste!weg met …! • à bas …!¶ als dat gebeurt ben je weg • dans ce cas-là, tu seras fichuiets weg hebben van • ressembler un peu à〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets weg zijn • avoir pigé qc.in het wilde weg schieten • tirer au hasard -
11 onderweg
1 [terwijl men op weg is] en cours de route2 [nog niet aangekomen] en route♦voorbeelden:de brief is onderweg • la lettre est en route -
12 rijden
1 [zich voortbewegen] rouler3 [schaatsen] patiner4 [op en neer gaan] se balancer♦voorbeelden:auto's die te dicht op elkaar rijden • voitures qui se suivent de trop prèshet rijden van de treinen • la marche des trainsveel rijden • faire de la routeop elkaar rijden • entrer en collisionachteruit rijden • faire marche arrière〈 sport en spel〉 iemand eraf rijden • lâcher qn.rijden in een formule I • courir en formule Ihet rijden in de stad • la conduite en villehet rijden op de grote weg • la conduite sur routeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] transporter♦voorbeelden:1 [(op) een rijdier voortbewegen] monter3 [over iets rijden] renverser (qn., qc.)♦voorbeelden:het is twee uur rijden • c'est à deux heures de routeverboden in te rijden • sens interdituiterst rechts rijden • serrer à droitestapvoets rijden • rouler au pasin een auto rijden • conduire une voiturehij rijdt als een gek • il roule comme un fou3 iemand ondersteboven rijden • renverser qn. -
13 aansluiten
1 [verbinden] relier (à)♦voorbeelden:verkeerd aangesloten zijn • ne pas avoir obtenu le bon numérou bent verkeerd aangesloten • vous vous trompez de numéro1 [passen] correspondre♦voorbeelden:deze treinen sluiten op elkaar aan • il y a une correspondance entre ces trains¶ wilt u daar aansluiten? • voulez-vous prendre votre place dans la queue?III 〈wederkerend werkwoord; zich aansluiten〉1 [zich voegen in, bij] se joindre (à)2 [partij, standpunt kiezen] adhérer (à)♦voorbeelden: -
14 afwaaien
1 [door de wind weggedreven, weggerukt worden] être emporté par le vent♦voorbeelden:het schip was van zijn koers afgewaaid • le bateau avait été dévié de sa routeer woei veel sneeuw van de weg af • le vent balayait la neige qui recouvrait la routeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [wegwaaien] emporter♦voorbeelden: -
15 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
16 koers
♦voorbeelden:de koers bepalen • fixer la routekoers houden (op) • garder le cap (sur)koers zetten naar • mettre le cap surhet schip op, in koers brengen • redresser le navireuit de koers brengen • dévier -
17 langs
langs1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:ik kom nog wel eens langs • je repasserai un de ces jourshij kwam net langs • il vient de passerik moet nog even bij het postkantoor langs • je dois encore passer au bureau de poste————————langs2〈 voorzetsel〉1 [in de lengte van] le long de2 [via; aan bij] par3 [voorbij] devant♦voorbeelden:langs de rivier wandelen • se promener le long de la rivièreer staan bomen langs de weg • des arbres bordent la route2 wil je even langs de bakker rijden? • est-ce que tu voudrais passer par la boulangerie?langs een brandgang ontsnappen • s'échapper par un coupe-feuhier langs, daar langs • par ici, par là3 iets langs zich heen laten gaan • laisser glisser; 〈m.b.t. handeling, woorden〉 laisser faire, laisser direzij praten langs elkaar heen • ils ne parlent pas la même langue; 〈 in discussie〉 ils ne parlent pas de la même chose -
18 terugweg
1 (route <v.> du) retour 〈m.〉♦voorbeelden:op de terugweg gaan we bij oma langs • au retour, nous passerons chez méméde terugweg viel hem langer dan de heenweg • le retour lui parut plus long que l'aller -
19 verkeersregels
verkeersregels, verkeersreglement♦voorbeelden: -
20 wegligging
См. также в других словарях:
route — [ rut ] n. f. • XIIe; lat. médiév. rupta, ellipse de via rupta, lat. class. rumpere viam « ouvrir un passage » 1 ♦ Voie de communication terrestre aménagée, plus importante que le chemin, située hors d une agglomération ou reliant une… … Encyclopédie Universelle
Route 66 — Schild Die Route 66 … Deutsch Wikipedia
Route 11 (NB) — Route 11 (Nouveau Brunswick) Route 11 Longueur 429,9 Km Ouverture Années 1920 Direction … Wikipédia en Français
Route 11 (nb) — Route 11 (Nouveau Brunswick) Route 11 Longueur 429,9 Km Ouverture Années 1920 Direction … Wikipédia en Français
Route 15 (NB) — Route 15 (Nouveau Brunswick) Route 15 Autres noms Boulevard Wheeler (Moncton); Autoroute des Anciens combattants (Moncton Shédiac) … Wikipédia en Français
Route 15 (nb) — Route 15 (Nouveau Brunswick) Route 15 Autres noms Boulevard Wheeler (Moncton); Autoroute des Anciens combattants (Moncton Shédiac) … Wikipédia en Français
Route 1 (NB) — Route 1 (Nouveau Brunswick) Route 1 Autres noms * Saint John Throughway à St Jean ((f … Wikipédia en Français
Route 1 (nb) — Route 1 (Nouveau Brunswick) Route 1 Autres noms * Saint John Throughway à St Jean ((f … Wikipédia en Français
Route 2 (NB) — Route 2 (Nouveau Brunswick) Route 2 Autres noms Route transcanadienne Longueur 518,1 km … Wikipédia en Français
Route 8 (NB) — Route 8 (Nouveau Brunswick) Route 8 Longueur 255 Km Ouverture Années 1920 Direction … Wikipédia en Français
Route 8 (nb) — Route 8 (Nouveau Brunswick) Route 8 Longueur 255 Km Ouverture Années 1920 Direction … Wikipédia en Français