-
1 écraser
écraser [eekraazee]1 verpletteren ⇒ platdrukken, verbrijzelen3 persen ⇒ fijnstampen, uitknijpen7 〈 computer〉overschrijven♦voorbeelden:la ville est écrasée par la cathédrale • de stad wordt geheel beheerst door de kathedraalêtre écrasé de travail • gebukt gaan onder het vele werkêtre écrasé de fatigue • doodmoe zijn¶ nez écrasé • platte, stompe neusécraser qn. de son luxe • iemand de ogen uitsteken met zijn luxe〈 informeel〉 écrase! • hou op!♦voorbeelden:1. v1) verpletteren, platdrukken2) omverrijden3) persen, uitknijpen5) overstelpen6) overheersen7) overschrijven [computer]2. s'écraserv -
2 accabler
accabler [aakaablee]〈 werkwoord〉2 uitputten ⇒ overmannen, terneerdrukken♦voorbeelden:être accablé de fatigue • hondsmoe zijnêtre accablé de travail • tot over zijn oren in het werk zittenêtre accablé de tristesse • diep in de put zittenaccabler qn. d' injures • iemand de huid vol scheldenaccabler qn. de questions • iemand de oren van het hoofd vragenv2) terneerslaan, ontmoedigen -
3 bombarder
-
4 caresse
caresse [kaares]〈v.〉1 liefkozing ⇒ streling, aai♦voorbeelden:couvrir qn. de caresses • iemand met liefkozingen overstelpenfaire des caresses à un animal • een dier aaienfliefkozing, aai -
5 charger
charger [sĵaarzĵee]1 (be-, op-, in)laden ⇒ bevrachten, bepakken4 getuigen tegen ⇒ ten laste leggen, belasteren♦voorbeelden:charger une valise sur son épaule • een koffer op zijn schouder nemennavire qui charge pour Londres • schip dat een vracht voor Londen aan boord neemt♦voorbeelden:¶ se charger de qc. • zich met iets belasten, iets op zich nemense charger de qn. • iemand onder zijn hoede nemenv1) (be-, op-, in)laden, bevrachten2) overladen, belasten (met)3) getuigen (tegen), belasteren4) overdrijven5) aanvallen -
6 cribler
-
7 entourer
entourer [ãtoeree]1 omgeven ⇒ omringen, omvatten, omsluiten♦voorbeelden:les soldats entourent la ville • de soldaten omsingelen de stadil m'entourait de ses bras • hij sloeg zijn armen om mij heenentourer qn. de prévenances • iemand met attenties overstelpen♦voorbeelden:vomgeven, omringen -
8 inonder
inonder [ienõdee]〈 werkwoord〉1 onder water zetten ⇒ overstromen, inunderen♦voorbeelden:v1) overstromen -
9 abreuver
-
10 accablement
-
11 charger qn. de reproches
charger qn. de reprochesDictionnaire français-néerlandais > charger qn. de reproches
-
12 combler
combler [kõblee]〈 werkwoord〉1 (op)vullen ⇒ dichten, dempen♦voorbeelden:combler une lacune • in een leemte voorzienc'est combler la mesure • dat is de druppel die de emmer doet overlopencombler un retard • een achterstand inhalenêtre comblé • overgelukkig, dolblij zijnvous me comblez! • u verwent me! -
13 combler qn. de
combler qn. de -
14 couvrir qn. de caresses
couvrir qn. de caresses -
15 encombrer
encombrer [ãkõbree]♦voorbeelden: -
16 entourer qn. de prévenances
entourer qn. de prévenancesDictionnaire français-néerlandais > entourer qn. de prévenances
-
17 gaver
gaver [gaavee]♦voorbeelden: -
18 gorger
-
19 rassasier
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский