-
1 make a day of it
-
2 day
n. dag[ dee]2 werkdag♦voorbeelden:day of judgement/reckoning • dag des oordeels/der afrekeningday and night/night and day • dag en nachtthe day after tomorrow • overmorgenwork days • overdag werken, dagdienst hebben〈 informeel〉 from day one • meteen, vanaf de eerste dagday in, day out • dag in, dag uitday out • dagje uitday after day • dag in, dag uitday by day, from day to day • dagelijks, van dag tot dagday off • vrije dagsome day • eens, eenmaal, op een keer; bij gelegenheidall in a/the day's work • de normale gang van zakena good day's work • een productief dagjecall it a day • het voor gezien houdenlet's call it a day • laten we er een punt achter zettenmake a day of it • een dagje doorhalenmake someone's day • iemands dag goedmakenname the day • de trouwdag vaststellenone of these (fine) days • een dezer dagenone of those days • zo'n dag waarop alles tegenzitnot (have) one's day • zijn dag niet (hebben)from one day to the next • van vandaag op morgenon one's day • op het toppunt van zijn kunnenshe's thirty if she's a day • ze is op zijn minst dertig2 tijd ⇒ periode, dag(en)♦voorbeelden:(in) olden days • (in) vroeger tijdenhe's had his day • hij heeft zijn tijd gehadthose were the days • dat waren pas/nog eens tijdenat the present day • vandaag de dagin one's day • in iemands tijd/levenin the days of • ten tijde vanquestions of the day • hedendaagse/actuele vraagstukkenthese days • tegenwoordig, vandaag de dag(in) this day and age • vandaag de dagin those days • in die dagento the/a day • op de dag afto this day • tot op de dag van vandaag, tot op hedenthe other day • onlangs, pas geledenIII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:lose the day • de slag verliezenIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden: -
3 make someone's day
-
4 make for
zich wenden tot; aanvallen; vooruitgaan, brengen naarmake for3 bevorderen ⇒ leiden tot, bijdragen tot, zorgen voor♦voorbeelden:3 drinking two pints of beer a day makes for good health • twee glazen bier per dag bevordert een goede gezondheidthis new chair makes for more comfortable sitting • deze nieuwe stoel maakt het zitten comfortabeler -
5 time
n. "Time", belangrijk Amerikaans actualiteitenweekblad betreffende politiek, cultuur en sporttime1[ tajm]4 gelegenheid ⇒ moment, ogenblik♦voorbeelden:kill time • de tijd dodenlose no time • geen tijd verliezen, direct doenmake time for something • ergens tijd voor vrijmakentake one's time • zich niet haastentime and (time) again • steeds weer/opnieuwin next to no time • in een mum van tijdI'm working against time • ik moet me (vreselijk) haasten, het is een race tegen de klokfor a time • een tijdjein (less than) no time (at all) • in minder dan geen tijdall the time • de hele tijd, voortdurend; altijddo you have the time? • weet u hoe laat het is?he arrived ahead of time • hij kwam (te) vroegat the time • toen, indertijdshe is often behind time with her payments • ze is vaak te laat/achter met haar betalingenby the time the police arrived, … • tegen de tijd dat/toen de politie arriveerde, …what time is it?, what's the time? • hoe laat is het?time was when Britain ruled the world • eens heerste Engeland over de wereldbe ahead of one's time • zijn tijd vooruit zijnat one time • vroeger, eensbe behind the times • achterlopen, niet meer van deze tijd zijnonce upon a time • er was eens4 have time on one's hands • genoeg/te veel vrije tijd hebbenthere's a time and place for everything • alles op zijn tijdbide one's time • afwachten〈 informeel〉 any time • altijd, om 't even wanneerevery time • elke keer, altijd; steeds/telkens (weer)many times, many a time • vaak, dikwijls5 nine times out of ten • bijna altijd, negen op de tien keertake time by the forelock • de gelegenheid/kans aangrijpenget time and a half for working on Saturdays • anderhalf keer betaald krijgen voor werken op zaterdagI had the time of my life • ik heb ontzettend genotensince time out of mind • sinds onheuglijke tijdenyour time is drawing near • jouw tijd is bijna gekomenhave a time (of it) • het lastig/moeilijk hebbenI have no time for him • ik mag hem niet, ik heb een hekel aan hemlast one's time • zijn tijd wel durenplay for time • tijd rekkenserve one's time • een gevangenisstraf uitzittentime will tell • de tijd zal het uitwijzentime's up! • het is de hoogste tijd!(and) about time too! • (en) het werd ook tijdtime after time • keer op keerat all times • altijd, te allen tijdeone at a time • één tegelijkat the same time • tegelijkertijd; toch, desalnietteminat this time of day • in dit late stadiumat times • somsbetween times • nu en danfor the time being • voorlopigfrom time to time • van tijd tot tijd→ double-quick double-quick/, easy easy/, evil evil/, good good/, hard hard/, heavy heavy/, high high/, own own/, short short/, thin thin/1 maat2 tempo♦voorbeelden:keep time • in de maat blijven, de maat houdenin time • in de maatout of time • uit de maat, vals→ common common/————————time2〈 werkwoord〉2 het juiste moment kiezen voor/om te♦voorbeelden: -
6 break
n. onderbreking; doorbraak; pauze; inbraak; kans; wijziging; (in computers) overbrugging, stoppen en starten van een nieuw deel in een document--------v. breken; stuk slaan; verbreken; inbreken; stoppen, aflastenbreak1[ breek]♦voorbeelden:there was a break in the weather • het weer sloeg omwithout a break • onophoudelijk, zonder te stoppen4 bad break • pech, tegenvallerlucky break • geluk, meevallergive someone a break • iemand een kans geven (om zichzelf te bewijzen), iemand een plezier doen→ clean clean/♦voorbeelden:2 break of day • dageraad, ochtendgloren————————break23 pauzeren♦voorbeelden:his voice broke • hij kreeg de baard in zijn keelthe box broke open • de doos barstte open2 break free/loose • ontsnappen, losbreken4 the frost broke • het hield op met vriezen, het ging dooienbreak into a gallop • plotseling gaan galopperenbreak forth • uitbarsten, losbarsten 〈 in woede〉break into a tenner • een briefje van tien aanbrekenthis extra work breaks into my evenings • dit extra werk slokt mijn avonden opbreak over • overheen golven, overheen spoelen→ break away break away/, break down break down/, break in break in/, break off break off/, break out break out/, break through break through/, break up break up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 break a blow • een klap opvangen/brekenbreak camp • het kamp opbrekenbreak cover • uit de schuilplaats komenbreak someone of a habit • iemand een gewoonte aflerenbreak the law • de wet overtreden/brekenbreak a path/way • een weg banenbreak prison/jail • uitbrekenbreak a record • een record verbeteren/brekenbreak a strike • een staking breken -
7 do
n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog--------v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houdendo1[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉♦voorbeelden:→ fair fair/————————do21 doen ⇒ handelen, zich gedragen4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan♦voorbeelden:1 don't! • niet doen!, schei uit!he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigerenshe was hard done by • zij was oneerlijk behandelddo well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelendo as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander nietdo as you please • doe wat je wilt2 how do you do • aangenaam, hoe maakt u hetbusiness is doing well • de zaken gaan goedhe is doing well • het gaat goed met hemdo well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kanswhat's doing in London? • wat is er in Londen te doen?4 have done! • schei uit!Jack had done with eating • Jack was klaar met etenhave done with it • er de brui aan gegeven hebbenthe dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaanit doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te makenit doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggennothing doing • het haalt niets uitthat will do! • en nou is 't uit!it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goedJoan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruikenthat coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienenthat will do for me • dat is wel genoeg voor mijdo well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van ietshe can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodigthey'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebbenI can't do without music • ik kan niet zonder muziek〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmakenhow does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruikenit's got nothing to do with you • jij staat erbuitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉3 maken ⇒ doen ontstaan/worden4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken11 handelen in ⇒ verkopen, hebben♦voorbeelden:do one's best • zijn best doendo business with • zaken doen metdo a concert • een concert gevendo a dance • een dans uitvoerendo exams • examens afleggen/doendo hard work • hard werkendo some skiing • een beetje skiënhe did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergaderingif you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nuit isn't done • zoiets doet men nietit does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kickthat embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extrawhat can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?well done! • goed zo!, knap gedaan!2 I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doendo a degree • studeren voor een (universitaire) graaddo one's duty • zijn plicht doendo one's face • zijn gezicht/zich opmakendo psychology • psychologie studerenthey did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingerichtdo his service • in dienst zijnhave one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelendo the windows • de ramen lappendo out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimendo a room over • de kamer weer eens opknappendo up the kitchen • de keuken opknappendo up (in) a parcel • een pakje maken (van)do a house up • een huis renoveren/restaurerenshe did her hair up • ze stak haar haar opdo oneself up • zich opmaken, zich opdoffendo an omelette • een omelet bakkendo a story • een verhaal schrijvendo a translation • een vertaling makendo wonders • wonderen verrichtendo someone a favour • iemand een dienst bewijzenit does me good • het doet me goed〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!it does one no harm • het kan geen kwaadthe girls were really done • de meisjes waren bekafdone in • bekaf, afgepeigerdget done with something • iets afmakenthe potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaarhow do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?he did the villain • hij speelde de schurkenrol8 do 50 mph. • 80 km/uur rijden9 do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagendo someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzettendo a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig makenwe do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijtdo a place over • een woning plunderen¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppenthat does it! • dat doet de deur dicht!I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknaldthat does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bija boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt eiwhat are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?they did not know what to do with themselves • ze verveelden zichif you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!do someone/something down • iemand/iets kleinerendo someone down • iemand beduvelen/belazerenover and done with • voltooid verleden tijddo up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoenwould you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doenIII 〈 hulpwerkwoord〉1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉♦voorbeelden:1 do you know him? • ken je hem?I don't know him • ik ken hem niet2 he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ookI treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slechthe worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwenI do love you • ik hou echt van jedo come in! • kom toch binnen! -
8 end
n. eind; slot; beëindiging; dood--------v. beëindigen; stoppen; eindigenend1[ end] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 einde ⇒ afsluiting, besluit2 einde ⇒ uiteinde, eind5 einde ⇒ vernietiging, dood♦voorbeelden:1 come/draw to an end • ten einde lopen, ophoudenput an end to • een eind maken aan, afschaffenthey are at the end of their resources • hun mogelijkheden zijn uitgeputin the end • ten slotte, op het laatst; uiteindelijkfor weeks on end • weken achtereenplace on end • rechtop/overeind zetten¶ at the end of the day • uiteindelijk, als puntje bij paaltje komtthe end of the line • laatste fase, kritiek stadiumbe at the end of one's tether • aan het eind van zijn krachten/geduld/mogelijkheden zijnkeep one's end up • volhoudenmake (both) ends meet • de eindjes aan elkaar knopensee an end of/to • een einde zien komen aancollide end on • frontaal botsenno end • heel erg, in grote mateno end of time • zeeën van tijdthe end • het summum→ bad bad/, big big/, bitter bitter/, dead dead/, deep deep/, dirty dirty/, east east/, loose loose/, thick thick/, thin thin/, wrong wrong/————————end21 eindigen♦voorbeelden:our efforts ended in a total failure • onze pogingen liepen op niets uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beëindigen ⇒ een eind maken aan, ophouden met2 conclusie/einde vormen van♦voorbeelden:end off something (with) • iets besluiten (met)3 end it (all) • er een eind aan maken, zelfmoord plegen¶ a novel/victory to end all novels/victories • een roman/overwinning die alle andere overbodig maakt/in de schaduw stelt -
9 fine
adj. mooi; (haar)fijn; mager, smal; verkozen; uitstekend; scherp; gepolijst; delicatesse; puur; elegant--------adv. tot het dunne af; mooi, goed; uitstekend--------n. (geld)boete--------v. boete geven; verfijnen, dunner makenfine1[ fajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fine21 fijn ⇒ dun, scherp3 delicaat ⇒ fijn, goed♦voorbeelden:〈 ironisch〉 a fine friend you are! • (een) mooie vriend ben jij!fine and dandy • alles goed en wel, primathat's all very fine • allemaal goed en welfine with me • mij goed/best3 fine workmanship • goed/technisch geraffineerd vakmanschapone of these fine days • vandaag of morgena fine gentleman/lady • een hele meneer/mevrouwnot to put too fine a point/an edge on it • zonder er doekjes om te windencome to/reach a fine pass • in een lastig parket rakenthe fine points of the argument • de subtiele punten van de redeneringfine silver • zilver van hoog gehalte♦voorbeelden:1 I'm fine, thanks • met mij gaat het goed, dank je————————fine3〈 werkwoord〉1 beboeten♦voorbeelden:1 be fined £10 for smoking • £10 boete krijgen wegens roken————————fine41 fijn ⇒ goed, in orde♦voorbeelden:it suits me fine • ik vind het prima2 cut up onions fine • uien fijn/klein snipperen¶ you are cutting it fine if you want to catch your train • dat wordt erg krap als je die trein wil halen -
10 fly
adj. uitgeslapen, uitgekookt (slang)--------n. vlieg; flap; vlucht; gulp (van de broek); tent opening--------v. vliegen (vogel); vliegen (vliegtuig); besturen v.e. vliegtuig; laten vliegen; wegvluchten; wegrennen; snel voorbijgaan; laten waaien; waaien; overstekenfly1[ flaj] 〈→ Sporttermen: RugbySporttermen: Rugby/〉I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: flies〉1 vlieg3 〈 in samenstellingen〉gevleugeld/vliegachtig insect♦voorbeelden:not harm/hurt a fly • geen vlieg kwaad doen4 your fly is undone! • je gulp staat open!a fly on the wall • een spion→ Spanish Spanish/♦voorbeelden:————————fly2————————fly33 〈 benaming voor〉 zich snel voortbewegen ⇒ vliegen, (voorbij)snellen; vluchten; omvliegen, vervliegen 〈 van tijd〉; wegvliegen 〈 van geld〉; verdwijnen, optrekken 〈 van mist〉; uit elkaar springen, alle kanten op vliegen 〈 van glas〉♦voorbeelden:fly in/out • aankomen/vertrekken per vliegtuigfly past • (in formatie) over/voorbij vliegenfly to the help of someone • iemand te hulp snellenmake the money fly • met geld smijtentime flies (like an arrow) • de tijd vliegtlet fly • (af)schieten/vuren; laten schieten〈 informeel〉 we're very late, we must fly • we zijn erg laat, we moeten rennenthe door flew open • de deur werd plotseling geopendfly into a rage/passion/temper • in woede ontstekenthe glass flew to bits/into pieces • het glas spatte in stukjes uiteenthe child flew towards its father • het kind vloog zijn vader tegemoetfly upon someone • iemand aanvliegenshe's flying high • het gaat haar voor de windII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 issue
n. onderwerp; formulier; emissie, uitgifte; uitgave; verspreiding; uitkomst; afstammelingen; stroom; afkomst--------v. emissie, uitgifte; uitgeven, uitgaan, resulteren; uitnemen; verspreiden; verdelenissue1[ isjoe:]2 uitgang ⇒ uitmonding, uitstroming♦voorbeelden:2 does this lake have an issue to the sea? • staat dit meer in verbinding met de zee?1 kwestie ⇒ (belangrijk) punt, probleem♦voorbeelden:join/take issue with someone about/on something • het met iemand oneens zijn over ietsmake an issue of something • ergens een punt van makenthe point/matter at issue • het punt dat aan de orde isthey are at issue on this point • op dit punt zijn ze het niet met elkaar eens1 publicatie ⇒ uitgave, emissie2 uitstroming ⇒ afvloeiing, lozing♦voorbeelden:the day of issue • de dag van publicatie————————issue2♦voorbeelden:a cloud of white smoke issued from the chimney • er kwam een witte rookwolk uit de schoorsteenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitbrengen ⇒ publiceren, in circulatie/omloop brengen, uitvaardigen♦voorbeelden:they issued a new series of stamps • ze gaven een nieuwe serie postzegels uit -
12 name
adj. iemand met een reputatie; beroemd; betreffende een naam--------n. naam; "nick"-: koosnaam; reclame; gewaardeerd iemand; titel--------v. benoemen, noemen; opnoemen; thuisbrengenname1[ neem] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 reputatie ⇒ naam, faam♦voorbeelden:1 enter/put down one's name for • zich opgeven/laten inschrijven voorcould you leave your name, please? • zou u uw naam willen opgeven?take someone's name in vain • iemands naam ijdel gebruikenwhat's-his/her/its-name? • hoe heet hij/zij/het ook al weer?, dingeswhat's in a name? • wat zegt een naam?he knows all his students by name • hij kent al zijn studenten bij naamI know him by name • ik ken hem van naama man by/of the name of Jones • iemand die Jones heet, een zekere Jonestake one's name off the books • zich laten uitschrijven (als lid)keep one's name on the books • ingeschreven blijven staanhe hasn't a penny to his name • hij heeft geen centI can't put a name to him • ik kan hem niet precies thuisbrengenI can't put a name to it • ik weet niet precies hoe ik het moet zeggenfirst name • voornaam〈 voornamelijk Brits-Engels〉 second name • familienaam, achternaamhe has a name for avarice • hij staat als gierig bekenddrag someone's name through the mire • iemands naam door het slijk halencall someone names • iemand uitschelden/beschimpena name to conjure with • een naam die wonderen verricht, een invloedrijke naamlend one's name to • zijn naam lenen aanin the name of • in (de) naam van, omwille van→ big big/————————name2〈 werkwoord〉1 noemen ⇒ benoemen, een naam geven♦voorbeelden:she was named after her mother, 〈 Amerikaans-Engels ook〉she was named for her mother • ze was naar haar moeder genoemd5 name the day • de trouwdag/huwelijksdatum vaststellen6 the victim has been named as John Smith • de naam van het slachtoffer is vrijgegeven; het is J.S. -
13 night
adj. nachtelijk--------n. nacht; duisternis[ najt]♦voorbeelden:spend the night with • overnachten bij, naar bed gaan metstay the night • blijven logeren/slapenwork nights • 's nachts werken, nachtdienst hebbennight after night • avond aan avondat/by night • 's nachts, 's avondsall night (long) • heel de avond/nacht (door)first night • première(avond)last night • gisteravond, vannacht¶ make a night of it • nachtbraken, doorhalen〈informeel; schertsend〉 night! • (wel)terusten! -
14 order
n. volgorde, orde; stand; bevel; bestelling--------v. ordenen; bestellen; bevelen; leidenorder1[ o:də]1 orde 〈 ook biologie, natuurkunde, wiskunde〉 ⇒ stand, rang, (sociale) klasse/laag; 〈 formeel〉 soort, aard2 (klooster/ridder)orde♦voorbeelden:clerical order • geestelijke stand/cleruspoetry of a high order • eersteklas poëzie〈 Brits-Engels〉 in/of/ 〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • in de orde (van grootte) van, ongeveer, om en (na)bij¶ 〈 Brits-Engels〉 an order to view • een bezichtigingsbriefje 〈 van makelaar gekregen, tot bezichtiging van huis〉take (holy) orders • (tot) priester (gewijd) worden〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • zoals, in de stijl van3 bestelling ⇒ order, levering(sopdracht)♦voorbeelden:make/issue an order • een bevel uitvaardigenobey orders • een bevel/bevelen gehoorzamen/opvolgentake one's orders from • zijn bevelen krijgen van/uitby order of • op bevel/in opdracht vanon doctor's orders • op doktersvoorschriftbe under orders to • bevel (gekregen) hebben teunder the orders of • onder bevel/aanvoering vanorder to pay • betalingsmandaatorder to transfer • (giro-)overschrijvingorder for payment • assignatie, betalingsopdrachtissue an order for the payment of • opdracht/order geven tot uitbetaling vancheque to order • cheque aan orderpayable to the order of • betaalbaar aan de order van3 two orders of French fries • twee porties friet/patatplace an order for something • iets bestellenbe on order • in bestelling/besteld zijn→ tall tall/1 (rang/volg)orde ⇒ op(een)volging2 ordelijke schikking/inrichting/toestand ⇒ orde(lijkheid), ordening; geregeldheid, netheid; 〈 leger〉 opstelling; stelsel, (maatschappij)structuur4 orde ⇒ tucht, gehoorzaamheid5 bedoeling ⇒ doel, intentie♦voorbeelden:in order of importance • volgens/in (volg)orde van belangrijkheidout of order • niet in/op volgordethe order of things • de orde der dingenin good order • piekfijn/netjes in ordeleave one's affairs in order • orde op zaken stellenput/set something in order • orde scheppen in ietsout of order • defect, buiten gebruik/werking3 Order! (Order!) • Tot de orde!rise to a point of order • een procedurekwestie stellencall someone to order • iemand tot de orde roepencall (a meeting) to order • een vergadering voor geopend verklaren〈 formeel〉 in order • in orde, in overeenstemming met de regels, geoorloofdbe out of order • buiten de orde/het reglement van orde gaan 〈 van spreker〉; (nog) niet aan de orde zijn 〈 van voorstel, zaak enz.〉keep order • de orde bewaren/handhavenin order to • om, teneinde————————order21 bevelen ⇒ het bevel hebben/voerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ordenen ⇒ in orde brengen, (rang)schikken2 (een) bevel/order/opdracht geven ⇒ het bevel geven (tot); verordenen, gelasten; verzoeken om; voorschrijven 〈 van dokter〉♦voorbeelden:order someone a month's rest • iemand een maand rust voorschrijvenhe ordered the troops to open fire • hij gaf de troepen bevel het vuur te openen¶ order someone about/around • iemand (steeds) commanderen/voortdurend de wet voorschrijvenorder home • naar huis/het vaderland (terug)sturenorder someone off • van/uit het veld sturen 〈 van scheidsrechter〉order round • laten komen/halen→ order out order out/ -
15 purchase
n. koop, aankoop; aanschaf--------v. kopen; aanschaffen, verwervenpurchase1[ pə:tsjis] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (aan)koop ⇒ 〈 voornamelijk meervoud〉 inkoop, aanwinst; aanschaf; 〈 juridisch〉 persoonlijke verwerving♦voorbeelden:¶ 〈 figuurlijk〉 his life is not worth a day's/an hour's purchase • ik geef geen cent voor zijn leven————————purchase2〈 werkwoord〉2 (met moeite) bereiken/verkrijgen♦voorbeelden: -
16 such
adj. dergelijk, zulk--------adv. zo--------pron. dergelijke, dergelijkensuch1[ sutsj] 〈bijvoeglijk naamwoord; fungeert als predeterminator in combinatie met onbepaald lidwoord〉♦voorbeelden:such as • zoalsa man such as John • een man als Johnsuch clothes as he would need • de kleren die hij nodig zou hebbenit was such a disaster that … • het werd zo'n mislukking dat …such lovely weather • zulk mooi weerI have accepted his help, such as it is • ik heb zijn hulp aangenomen, ook al is die vrijwel niets waardthe work was brilliant but no-one recognized it as such • het werk was briljant maar niemand erkende het als zodanig4 such a day! • wat een dag!music, and such music! • muziek, en wat voor muziek!such rubbish! • wat een onzin!I've never seen such a thing before • ik heb nog nooit zoiets geziensuch a lot of fun • zoveel pretall such matters • al dergelijke zakengive him Burgundy? I won't give him any such thing! • hem bourgogne geven? Niets daarvan!there's no such thing • iets dergelijks bestaat niet6 at such (and such) a place and at such (and such) a time • op die en die plaats en op dat en dat uur/tijdstip————————such21 zulke ⇒ zo iemand/iets, dergelijke(n), zulks♦voorbeelden:1 his book was not a biography though he called it such • zijn boek was geen biografie hoewel hij het zo noemdesuch was not my intention • dat was niet mijn bedoelinglentils, beans, and such • linzen, bonen, en dergelijke————————such3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:it was built such that the walls sloped • het was zodanig gebouwd dat de muren helden -
17 wish
n. verlangen, wens; hoop; wilsuitdrukking; wensuitdrukking; felicitatie--------v. wensen, verlangen; feliciteren; zegenen voor; ordenen, een opdracht gevenwish1[ wisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verlangen ⇒ behoefte, zin2 wens♦voorbeelden:she had no/not much wish to go there • ze had geen/ weinig zin om erheen te gaanexpress a wish to • de wens te kennen geven teI have got my wish • mijn wens is vervuldshe couldn't grant my wish • ze kon mijn wens niet inwilligenmake a wish • een wens doena last wish • een laatste wens————————wish2〈 werkwoord〉1 wensen ⇒ willen, verlangen♦voorbeelden:1 〈 alleen tegenwoordige tijd〉 I wish I were/ 〈 Brits-Engels ook〉 was a cat • ik wou dat ik een kat washave everything one could (possibly) wish for • alles hebben wat zijn hartje begeertwhat more can you wish for? • wat wil je nog meer?wish someone ill • iemand verwensenwish someone well • iemand het beste wensen¶ wish away • wegwensen, wensen dat iets niet bestondI wouldn't wish that on my worst enemy • dat zou ik mijn ergste vijand nog niet toewensendon't wish your kids on me again • scheep mij (nu) niet weer met je kinderen op -
18 worse
adv. slechter; ernstiger; op grotere schaal--------n. Heel slechte situatie, slechterworse1[ wə:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 iets slechters/ergers ⇒ slechtere/ergere dingen♦voorbeelden:a change for the worse • een verandering ten kwade, een verslechtering————————worse2I 〈bijvoeglijk naamwoord; vergrotende trap van bad〉1 slechter ⇒ erger, minder (goed)♦voorbeelden:to make things worse • tot overmaat van rampis worse off than … • is slechter af dan …worse still • erger/sterker nogworse and worse • steeds erger/slechterworse luck! • pech gehad!he is none the worse for • hij is niet minder geworden van, hij heeft niet geleden onder♦voorbeelden:————————worse3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:he is worse off than me • hij is slechter af dan ik
См. также в других словарях:
make a day of it — phrase to spend the whole day, instead of just part of it, doing something enjoyable Why don’t we make a day of it and stop for lunch on the way? Thesaurus: to enjoy something, or to enjoy yourselfsynonym Main entry: day * * * make a day (or… … Useful english dictionary
make a day of it — {v. phr.}, {informal} To do something all day. * /When they go to the beach they take a picnic lunch and make a day of it./ Compare: MAKE A NIGHT OF … Dictionary of American idioms
make a day of it — {v. phr.}, {informal} To do something all day. * /When they go to the beach they take a picnic lunch and make a day of it./ Compare: MAKE A NIGHT OF … Dictionary of American idioms
make your day — make (your) day to make someone happy. Go on, tell him you like his jacket. It ll make his day! Peter s letter really made my day … New idioms dictionary
make my day — make me happy by trying to do that. You want to fight? Go ahead, make my day. Usage notes: used as a humorous way to show that the person you are speaking to knows it would be a big mistake to make your day … New idioms dictionary
make a day of it — make a [day/night/weekend etc.] of it to spend a whole day, night, weekend, etc. somewhere, instead of only a short time, so that you can enjoy it more. We decided to go on to a club after the show and really make a night of it … New idioms dictionary
make my day — If something makes your day, it satisfies you or makes you happy … The small dictionary of idiomes
make your day — If something makes your day, it pleases you or makes you very happy … The small dictionary of idiomes
make my day — spoken phrase used for warning someone that if they do something, you will enjoy stopping, defeating, or punishing them Thesaurus: ways of warning or advising someonesynonym Main entry: day … Useful english dictionary
Make My Day — For a list of states that recognize the legal theory of self defense in the home, see Make My Day State. For the film character quotation by Clint Eastwood, see Go ahead, make my day. For the debut single by Yui Aragaki, see Make My Day (Yui… … Wikipedia
make\ a\ day\ of\ it — v. phr. informal To do something all day. When they go to the beach they take a picnic lunch and make a day of it. Compare: make a night of it … Словарь американских идиом