-
1 зачислить
benoemen, aanstellen ; inschrijven, toelaten -
2 зачислять
benoemen, aanstellen ; inschrijven, toelaten -
3 назначать
benoemen, aanstellen, aanwijzen -
4 назначить
benoemen, aanstellen, aanwijzen -
5 to declare
benoemenverklaren -
6 constituer
constituer [kõstietuu.ee]2 betekenen ⇒ zijn, ('t wezen) uitmaken3 oprichten ⇒ stichten, instellen, vormen♦voorbeelden:constituer qn. prisonnier • iemand in hechtenis nemen♦voorbeelden:se constituer prisonnier • zich bij de politie aangeven1. v1) vormen2) betekenen, zijn3) oprichten, stichten4) benoemen (tot) [juridisch]2. se constituerv -
7 appoint
v. aanstellen, benoemen[ əpojnt]1 vaststellen ⇒ bepalen, vastleggen♦voorbeelden:who shall we appoint to the chairmanship? • wie zullen we tot voorzitter benoemen? -
8 name
adj. iemand met een reputatie; beroemd; betreffende een naam--------n. naam; "nick"-: koosnaam; reclame; gewaardeerd iemand; titel--------v. benoemen, noemen; opnoemen; thuisbrengenname1[ neem] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 reputatie ⇒ naam, faam♦voorbeelden:1 enter/put down one's name for • zich opgeven/laten inschrijven voorcould you leave your name, please? • zou u uw naam willen opgeven?take someone's name in vain • iemands naam ijdel gebruikenwhat's-his/her/its-name? • hoe heet hij/zij/het ook al weer?, dingeswhat's in a name? • wat zegt een naam?he knows all his students by name • hij kent al zijn studenten bij naamI know him by name • ik ken hem van naama man by/of the name of Jones • iemand die Jones heet, een zekere Jonestake one's name off the books • zich laten uitschrijven (als lid)keep one's name on the books • ingeschreven blijven staanhe hasn't a penny to his name • hij heeft geen centI can't put a name to him • ik kan hem niet precies thuisbrengenI can't put a name to it • ik weet niet precies hoe ik het moet zeggenfirst name • voornaam〈 voornamelijk Brits-Engels〉 second name • familienaam, achternaamhe has a name for avarice • hij staat als gierig bekenddrag someone's name through the mire • iemands naam door het slijk halencall someone names • iemand uitschelden/beschimpena name to conjure with • een naam die wonderen verricht, een invloedrijke naamlend one's name to • zijn naam lenen aanin the name of • in (de) naam van, omwille van→ big big/————————name2〈 werkwoord〉1 noemen ⇒ benoemen, een naam geven♦voorbeelden:she was named after her mother, 〈 Amerikaans-Engels ook〉she was named for her mother • ze was naar haar moeder genoemd5 name the day • de trouwdag/huwelijksdatum vaststellen6 the victim has been named as John Smith • de naam van het slachtoffer is vrijgegeven; het is J.S. -
9 nominate
-
10 appeler
appeler [aaplee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 roepen2 oproepen3 opbellen4 noemen5 benoemen ⇒ roepen (tot), bestemmen (voor)6 verlangen ⇒ noodzaken, met zich brengen♦voorbeelden:appeler le médecin • de dokter laten komenappeler qn. • iemand (aan)roepenappeler à l'aide, au secours • om hulp roepenappeler qn. ( au téléphone) • iemand opbellenappeler qn. en justice • iemand voor het gerecht dagenappeler qn. par son prénom • iemand bij zijn voornaam noemenappeler les choses par leur nom • het kind bij de naam noemenêtre appelé à 〈+ onbepaalde wijs〉 • bestemd zijn (om), geroepen worden (tot), genoodzaakt zijn (om)appeler qn. à une fonction, à un poste • iemand benoemen op een postelle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager • haar functie zal met zich meebrengen dat ze veel moet reizenune riposte en appelle une autre • het ene weerwoord lokt het andere uitappeler l'attention de qn. sur qc. • iemands aandacht op iets vestigen♦voorbeelden:1 comment t'appelles-tu? • hoe heet je?voilà ce qui s'appelle parler • dat is pas duidelijke taalou je ne m'appelle plus X, aussi sûr que je m'appelle X • zowaar als ik leef, hier sta1. v1) noemen2) (op)roepen3) opbellen4) benoemen2. s'appelerv -
11 commettre
commettre [kommetr]1 begaan ⇒ plegen, bedrijven2 aanstellen ⇒ belasten, benoemen♦voorbeelden:commettre qn. au soin de qc. • iemand met de zorg voor iets belasten1. v1) begaan, plegen2) aanstellen, benoemen2. se commettrev1) geschieden, gebeuren -
12 assign
-
13 delegate
n. afgevaardigde, gezant, gevolmachtigde, vertegenwoordiger--------v. een afgevaardigde benoemen, benoemen, de verantwoordelijkheid gevendelegate1[ delligət] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 afgevaardigde ⇒ gedelegeerde, ge(vol)machtigde————————delegate2[ delligeet] 〈 werkwoord〉 -
14 denominate
v. benoemen, oproepen[ dinnomminneet] -
15 créer
créer [kree.ee]2 scheppen ⇒ uitvinden, uit-, bedenken3 oprichten ⇒ stichten, instellen, in 't leven roepen, scheppen5 benoemen♦voorbeelden:créer une science • de grondslag leggen voor een wetenschap1 (bij, voor zichzelf) maken ⇒ scheppen, doen ontstaan♦voorbeelden:se créer des illusions • zich illusies makenv1) scheppen2) oprichten3) produceren4) benoemen -
16 nommer
-
17 именовать
vgener. benoemen, noemen -
18 назначать
vgener. (дату, сумму) vastleggen, aanstellen, benoemen (tot- êåì-ô.), beroepen, bestemmen, stellen, toemeten, toewijzen, uitschrijven, aanwijzen, bepalen, bescheren, destineren, een aanbesteding gunnen (на работу), (что-л.) gunnen, uitloven (премию, приз), voorbehouden -
19 называть
vgener. benoemen, betitelen, heten, noemen, opnoemen, vernoemen (naar iem.-ïî èìåíè êîãî-ô.) -
20 определять
v1) gener. herkennen, bepalen, kwalificeren, aanstellen, benoemen (на должность), bestemmen, definieren, determineren, fixeren, vastleggen2) navy. koersen (цену, расстояние)
Страницы