-
1 leveren
1 [algemeen] fournir2 [produceren] donner3 [aandoen] faire♦voorbeelden:2 een beeld van iets leveren • donner une image de qc.elke plant leverde vier vruchten • chaque plante donnait quatre fruits3 iemand een rotstreek leveren • faire une vacherie à qn.wie heeft me dat geleverd? • qui m'a fait ça?¶ dat heeft hij even goed geleverd • il fallait le faire, il s'en est bien tiréhet hem leveren • réussir qc. -
2 durchführen
-
3 pass
n. pas; stand van zaken; doorgang; slagen bij een examen; doorgeven van een bal; handbeweging--------v. voorbijgaan, passeren; aangeven; slagen; inhalen; goedkeurenpass1[ pa:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 passage ⇒ (berg)pas; doorgang, vaargeul♦voorbeelden:it/things had come to such a pass that • het was zo ver gekomen dat————————pass21 (verder) gaan ⇒ (door)lopen, voortgaan2 voorbijgaan ⇒ passeren; voorbijkomen; overgaan, eindigen3 passeren ⇒ er door(heen) (ge)raken/komen6 aanvaard/aangenomen worden ⇒ slagen 〈 voor examen(onderdeel)〉; door de beugel kunnen 〈 grove taal bijvoorbeeld〉10 overgemaakt/overgedragen worden♦voorbeelden:pass from a solid to an oily state • van een vaste in een olieachtige stof overgaanpass to other matters • overgaan naar/tot andere zakenpass on the left • s inhalenpass unnoticed • niet opgemerkt wordeneverything must pass • aan alles moet een einde komenno passing (permitted) • geen doorgangplease, let me pass • mag ik er even langswe are only passing through • we zijn enkel op doorreispass as/for • doorgaan voor, dienen alscome to pass • gebeuren〈 juridisch〉 pass on/upon a constitutional question • een uitspraak doen/vonnis vellen over een grondwettelijke kwestie→ pass away pass away/, pass between pass between/, pass by pass by/, pass into pass into/, pass off pass off/, pass on pass on/, pass out pass out/, pass over pass over/, pass through pass through/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 passeren ⇒ voorbijlopen, voorbijtrekken2 oversteken ⇒ gaan/lopen door, komen over4 goedkeuren ⇒ aanvaarden, bevestigen5 slagen in/voor6 komen door ⇒ aanvaard/bekrachtigd worden door♦voorbeelden:pass the salt • het zout doorgevenpass the word (a)round • vertel het verderpass in • inleverenpass an opinion • een oordeel/idee geven -
4 produire
produire [prodŵier]2 opbrengen ⇒ (op)leveren, afwerpen3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen, ten gevolge hebben4 overleggen ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:1. v1) produceren2) opbrengen, afwerpen3) veroorzaken4) tonen, laten zien5) produceren [film]6) introduceren2. se produirev1) plaatsvinden2) optreden [acteur] -
5 tomber
tomber1 [tõbee]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————tomber2 [tõbee]3 (weg)vallen ⇒ verzwakken, verdwijnen, dalen4 te lijf gaan ⇒ zich werpen (op), aanvallen5 worden ⇒ geraken, vallen6 vallen ⇒ vervallen, instorten7 (bij toeval) komen ⇒ verschijnen, geraken♦voorbeelden:tomber mort, raide mort • morsdood neervallenil laissa tomber ces mots • hij zei de volgende woorden〈 informeel〉 laisse tomber! • kap er mee, geef 't op!!!laisser tomber qn. • iemand laten vallen, zich niet meer voor iemand interesserenlaisser tomber qc. • iets laten vallen, iets loslaten, zich niet meer met iets bezighoudenjupe qui tombe bien • rok die goed valttomber dans les bras de qn. • iemand in de armen vallentomber dans l'escalier • op de trap vallenla rue tombe dans une autre • de straat komt op een andere straat uittomber de fatigue • van moeheid omvallenmots qui tombent des lèvres de qn. • woorden die van iemands lippen komenle stylo m'est tombé des mains • de vulpen viel uit mijn handentomber par la fenêtre • uit het raam vallenle soleil lui tombe sur les yeux • de zon schijnt in zijn ogendes toits qui tombent bien bas sur les fenêtres • laag overhangende dakentomber sur ses pieds • op zijn voeten terechtkomenle jour tombe • de avond valtle vent est tombé • de wind is gaan liggen4 ils nous sont tombés dessus • ze hebben ons overvallen, verrast5 tomber amoureux, malade • verliefd, ziek wordentomber dans une erreur • in een fout vervallentomber dans la misère • in ellende gerakenil est tombé bien bas • hij is wel diep gezonken7 ça tombe bien, mal • dat treft goed, slechtil est bien tombé • hij heeft het goed getroffentomber juste • opgaan, de spijker op de kop slaanje suis tombé en pleine réunion • ik kwam midden in de vergadering binnenvallencet article m'est tombé sous les yeux • dat artikel is me toevallig onder ogen gekomentomber sur qn. • iemand tegen het lijf lopentomber sur qc. • ergens tegenaan lopen♦voorbeelden:→ vestev2) uitvallen3) verzwakken4) aanvallen5) worden6) verschijnen, komen7) vallen (op) [datum]8) uitkomen [krant] -
6 go on
doorgaango on1 voortgaan/duren 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ doorgaan (met), aanhouden3 verstrijken ⇒ verlopen, voorbijgaan7 schelden ⇒ uitvaren, tekeergaan♦voorbeelden:1 he went on to say that • hij zei vervolgens/voegde er nog aan toe dat5 what's going on? • wat is er aan de hand?what goes on? • wat scheelt je?, wat is er?be going on for eighty • tegen de tachtig lopengo on (with you)! • ach man!, ga toch fietsen!II 〈werkwoord + voorzetsel〉1 zich baseren op ⇒ afgaan op, zich laten leiden door♦voorbeelden:————————go onbesteed worden/gespendeerd worden aan————————go on -
7 doorgaan
1 [verder gaan] avancer2 [voortgaan met een handeling] continuer (qc.; à, de faire qc.)3 [voortduren] continuer4 [door een ruimte, opening gaan] passer5 [plaatsvinden] avoir lieu6 [ingaan op] approfondir (qc.)7 [+ voor][aangezien worden voor] passer (pour)♦voorbeelden:tot het uiterste doorgaan • aller jusqu'au bout2 hij gaat maar door! • il n'arrête pas!laten we daar niet over doorgaan • n'insistons pasals het zo doorgaat • si ça continue comme çadat gaat in één moeite door • autant le faire tout de suitehet project gaat niet door • le projet a été abandonnéop een zaak doorgaan • approfondir une affaire -
8 sein
sein12 zijn, zich bevinden3 zijn, plaatsvinden, gebeuren4 afkomstig zijn, stammen5 〈 met 3e naamval〉zijn van, toebehoren aan♦voorbeelden:das kann (doch) nicht sein! • dat kan (toch) niet!es hätte ja sein können • het had toch gekundkann, mag sein • dat kan, mag wel zijnwas soll denn das sein? • wat moet dat (nou) voorstellen?alles, was war, ist und noch sein wird • in het verleden, heden en de toekomstsei doch nicht so! • hè, toe nou!ich will mal nicht so sein • ik zal het dan maar doenwie könnte es auch sonst sein? • hoe kan, kon het ook anders?aus 4 Teilen sein • uit 4 delen bestaan2 (so,) da wären wir! • daar zijn we dan!das Geld ist auf der Bank • het geld staat op de bankbei der Arbeit sein • aan het werk(en) zijnbei der Sache sein • erbij zijn (met zijn hoofd)bei sich sein • bij kennis zijnbeim Lesen sein • aan 't lezen zijn, zitten (te) lezenich war noch nie in Berlin • ik ben nog nooit in Berlijn geweestdie Fenster sind nach dem Garten • de ramen kijken op de tuin uitohne Geld sein • zonder geld zittenes braucht nicht sofort zu sein • het hoeft niet meteen (te gebeuren)etwas sein lassen • iets latenmuss das sein? • moet dat nou?was sein muss, muss sein • wat moet, (dat) moetes hat nicht sein sollen • het heeft niet (zo) mogen zijn, wezen〈 in de winkel〉 was soll es denn sein? • wat zal, mag het zijn (voor u)?ist irgendetwas? • is er iets?das wird niemals sein! • dat zal nooit gebeuren!das war vor 2 Jahren • dat is twee jaar geleden (gebeurd)4 woher ist der Wein? • waar komt die wijn vandaan?aus Griechenland sein • uit Griekenland komenvon wem ist das? • van wie komt dat?welches Buch ist deins? • welk boek is van jou?II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 so sei es denn! • het zij zo!es sei denn, dass … • tenzij …seis drum! • voor mijn part!sei es heute oder (sei es) morgen • vandaag of morgen, of het nou vandaag of morgen isdem sei, wie ihm wolle • hoe het ook zijdem ist leider nicht so • dat is helaas niet zowie wäre es, wenn • wat zou je, zouden jullie ervan vinden alses ist an dem • dat is zo, dat kloptes ist an dir, etwas zu tun • het is aan jou, het is jouw taak iets te doen2 ist dir etwas? • is er iets (met je aan de hand)?mir ist kalt • ik heb het koudmir ist schlecht • ik voel me niet goedmir ist schwindlig • ik ben duizeligmir ist nicht danach (zumute, zu Mute) • mijn hoofd staat er niet naarmir ist (so), als (ob) … • ik heb het gevoel dat …mir ist, als hätte ich etwas gehört • ik meen iets gehoord te hebben♦voorbeelden:Hunde sind an der Leine zu führen • honden moeten worden aangelijnd〈 informeel〉 da ist nichts zu machen! • er is niets aan te doen!es ist nichts zu machen, tun • er hoeft niets te worden gedaan, er kan niets worden gedaanwenn ich du wäre • als ik jou wasdas wars, wärs (dann)! • dat was het dan (wel)!, dat was, is alles!du bist mir ja einer! • je bent me er (ook) eentje!nachher, am Ende will es keiner gewesen sein • uiteindelijk heeft niemand het gedaansei es der Mann (oder) sei es die Frau • hetzij de man hetzij de vrouwnichts sein • niets bereikt hebben, het tot niets gebracht hebben(und) sei er (auch) noch so arm • ook al is hij nog zo armIV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:————————sein2♦voorbeelden:das Buch kostet seine 30 Mark • dat boek kost toch wel 30 markdas Buch ist seine 30 Mark wert • het boek is die 30 mark (wel) waarddas ist nicht unser Problem, sondern seins, 〈 formeel〉seines, das seine • dat is niet ons probleem, maar het zijnedie Seinen, seinen • de zijnen, zijn gezin
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский