-
1 venir
venir [vənier]〈 werkwoord〉1 komen♦voorbeelden:le jour venu • toen de dag was aangebrokenprendre les choses comme elles viennent • de dingen nemen zoals ze zijnvenir voir qn. • iemand opzoekenvoir venir (les événements) • (de gebeurtenissen) rustig afwachtenje te vois venir • ik begrijp wel waar je heen wiltça vient? • komt er nog wat van?en venir à • ertoe komen omoù veut-il en venir? • 〈 figuurlijk〉waar wil hij naar toe?en venir à croire que, en venir à la conclusion que • tot de slotsom komen datil faudra bien en venir là • zover zal het toch moeten komenvenons-en au fait • laten we ter zake komencomment les choses en sont-elles venues là? • hoe heeft het ooit zover kunnen komen?il en est venu à mendier • hij moest zelfs gaan bedelenj'en viens à me demander si • ik begin me af te vragen ofj'en viens à votre question • nu kom ik aan uw vraagà venir • komendil me vient à l'épaule • hij komt tot mijn schouders'il venait à mourir • mocht hij komen te stervenvenir à qn. • naar iemand toe gaanvenir au-devant de qn. • iemand tegemoet gaanles larmes me vinrent aux yeux • de tranen schoten me in de ogend' où vient que? • hoe komt het dat?le livre vient de paraître • het boek is zojuist verschenencela lui vient de son père • dat heeft hij van zijn vader geërfdmot qui vient du latin • woord dat uit het Latijn afkomstig isv1) komen2) groeien -
2 bourru
-
3 lequel
lequel [ləkel],laquelle [laakel], lesquels, lesquelles [lekkel]1 die, dat, welke, hetwelk♦voorbeelden:la personne à laquelle vous venez de parler • degene met wie, waarmee u zojuist gesproken hebtles amis avec l'aide desquels il a fait ce travail • de vrienden met wier hulp hij dat werk heeft gedaanparmi lesquels • waaronderII 〈 vragend voornaamwoord〉1 welk(e)= laquelle; = lesquels; = lesquelles; pron1) die, dat, welke, hetwelk2) welk(e) -
4 paraître
paraître [paaretr]〈 werkwoord〉2 verschijnen ⇒ zichtbaar zijn, komen opdagen3 lijken ⇒ schijnen, doorgaan voor, eruitzien♦voorbeelden:vient de paraître • zojuist verschenenil n'y paraît pas • het is niet te merkenparaître en public • in het openbaar optredenparaître en justice • voorkomen, voor het gerecht verschijnenil paraît que, il paraîtrait que • het gerucht gaat, er is sprake van datà ce qu' il paraît • schijnbaar, naar het schijnt〈 informeel〉 paraît que • het gerucht gaat dat, het ziet ernaar uit datil paraît que oui • het schijnt zov1) verschijnen3) schijnen, eruitzien -
5 précédemment
-
6 précédent
précédent [preeseedã]1 vroeger ⇒ (al) eerder ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 vorig, voorafgaand ⇒ 〈 bijwoord ook〉 tevoren, zojuist♦voorbeelden:1 l'année précédente • het jaar tevoren, daarvoorun précédent • precedent, vroeger geval1. m 2. adjvorig, voorafgaand -
7 revenir
revenir [rəvnier]1 terugkomen (in, uit, op) ⇒ terugkeren (naar), opnieuw plaatsvinden2 terugkomen (op) ⇒ zijn mening herzien, terugkomen (van)3 terugkomen (bij) ⇒ te binnen schieten, invallen5 toekomen (aan) ⇒ ten deel vallen, ten goede komen (aan)9 spoken♦voorbeelden:revenir à soi • (weer) bijkomenrevenir à ses études • zijn studie weer opvattenrevenir de l'école • uit school komenje reviens de le voir • ik heb hem zojuist gezienrevenir d' une erreur • van een dwaling terugkomenêtre revenu de tout • van alles zijn bekomst hebbenrevenir de loin • oog in oog met de dood gestaan hebben, ver heen geweest zijnrevenir de ses craintes • zijn angsten te boven komenje n'en reviens pas de voir ses progrès • ik ben stomverbaasd over zijn vorderingen→ chargev1) terugkomen, terugkeren6) kosten8) bevallen -
8 je reviens de le voir
je reviens de le voir -
9 la personne à laquelle vous venez de parler
la personne à laquelle vous venez de parlerdegene met wie, waarmee u zojuist gesproken hebtDictionnaire français-néerlandais > la personne à laquelle vous venez de parler
-
10 le livre vient de paraître
le livre vient de paraîtreDictionnaire français-néerlandais > le livre vient de paraître
-
11 venir de
venir de 〈+ onbepaalde wijs〉 -
12 vient de paraître
vient de paraître
См. также в других словарях:
Musée Louwman — en 2010 Informations géographiques Pays … Wikipédia en Français