-
1 opposition
opposition [oppooziesjõ]〈v.〉1 weerstand ⇒ tegenstand, verzet2 tegenstelling ⇒ contrast, verschil, tegenspraak♦voorbeelden:opposition d'intérêts • belangenstrijdrencontrer de l'opposition • op weerstand stuiten, tegenstand ondervindenfaire, mettre opposition à • bezwaar maken tegen, beroep aantekenen tegenpar opposition à • in tegenstelling metf1) tegenstand, verzet -
2 chargement
chargement [sĵaarzĵəmã]〈m.〉1 (het) laden ⇒ (het) bevrachten, bepakken2 lading ⇒ last, vrachtm1) (het) laden2) lading, vracht4) vulling [oven] -
3 recommandation
recommandation [rəkommãdaasjõ]〈v.〉2 dringende raad ⇒ raadgeving, vermaning♦voorbeelden:f1) aanbeveling2) raadgeving3) (het) aantekenen [brief] -
4 recommander
-
5 charger
charger [sĵaarzĵee]1 (be-, op-, in)laden ⇒ bevrachten, bepakken4 getuigen tegen ⇒ ten laste leggen, belasteren♦voorbeelden:charger une valise sur son épaule • een koffer op zijn schouder nemennavire qui charge pour Londres • schip dat een vracht voor Londen aan boord neemt♦voorbeelden:¶ se charger de qc. • zich met iets belasten, iets op zich nemense charger de qn. • iemand onder zijn hoede nemenv1) (be-, op-, in)laden, bevrachten2) overladen, belasten (met)3) getuigen (tegen), belasteren4) overdrijven5) aanvallen -
6 élever
élever [eelvee]1 opheffen ⇒ ophijsen, optillen3 verhogen4 opperen ⇒ aantekenen, aanvoeren, uiten, opwerpen♦voorbeelden:1 zich verheffen ⇒ opstijgen, oprijzen3 (op)rijzen ⇒ ontstaan, opkomen, zich verheffen, heviger worden4 〈 van personen〉vooruitkomen, -gaan♦voorbeelden:la foule s'éleva à dix mille personnes • er waren tienduizend mensens'élever contre qn., qc. • zich tegen iemand, iets verzetten1. v1) opheffen2) oprichten, opbouwen3) verhogen4) uiten5) opvoeden [kind]6) fokken [dier]2. s'éleverv1) zich verheffen, oprijzen2) stijgen3) toenemen4) vooruitkomen -
7 marquer
marquer [maarkee]1 markant zijn ⇒ markeren, indruk maken♦voorbeelden:1 événements qui marquent • bijzondere, belangrijke gebeurtenissenil marque plus que son âge • hij ziet er ouder uit dan hij isII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 markeren ⇒ aanduiden, aangeven, aanwijzen, merken3 blijk geven van ⇒ doen uitkomen, tonen4 een stempel drukken op ⇒ indruk maken op, tekenen, kenmerken♦voorbeelden:1 marquer d' une croix • een kruisje zetten bij, opmarquer d' une étiquette • een etiket plakken opmarquer d' un numéro • nummerenêtre marqué au coin de • getuigen vanv1) markant zijn, indruk maken (op)3) eruitzien5) markeren, aanwijzen6) noteren8) brandmerken9) scoren10) dekken [sport] -
8 pointer
pointer1 [pwẽtur]〈m.〉————————pointer2 [pwẽtee]2 uitkomen ⇒ ontkiemen, te voorschijn komen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aantekenen ⇒ markeren, turven, controleren3 spitsen ⇒ puntig, scherp maken♦voorbeelden:pointer des ouvriers • werktijden met een prikklok controleren→ machine1 komen aanzetten ⇒ komen opdagen, verschijnenv3) aanbreken [dag]4) stempelen [werkloze]5) controleren6) richten, wijzen7) spitsen, aanpunten -
9 protester
protester [prottestee]〈 werkwoord〉1 protesteren ⇒ zich verzetten, protest aantekenen1. v 2. protester (de)v -
10 réclamer
réclamer [reeklaamee]1 bezwaar maken ⇒ protesteren, protest aantekenenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verlangen ⇒ nodig hebben, vereisen3 dringend vragen ⇒ dringend verzoeken, verlangen♦voorbeelden:v1) protesteren2) (op)eisen, (terug)vorderen3) verlangen, nodig hebben -
11 charger une lettre
charger une lettre -
12 faire, mettre opposition à
faire, mettre opposition àbezwaar maken tegen, beroep aantekenen tegenDictionnaire français-néerlandais > faire, mettre opposition à
-
13 pourvoir
pourvoir [poervwaar]1 voorzien (in) ⇒ zorgen, zorg dragen (voor), verzekeren1 voorzien (van) ⇒ toe-, uitrusten (met)♦voorbeelden:1 pourvoir qn. d' un emploi • iemand werk, een baan bezorgen♦voorbeelden:se pourvoir en Cour de cassation • in cassatie gaan bij het gerechtshof
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский