-
1 just a moment
één moment, wacht eens even -
2 just one moment
een ogenblikje, één moment! -
3 just a minute!
just a minute!moment! -
4 just
adj. eerlijk; fatsoenlijk; juist; passend; geschikt; behoorlijk; wenselijk; waar(dig); rechtvaardig; echt--------adv. nu; op dit moment; precies; ongeveer; bijna niet; alleen; nauwelijks; echt--------n. dueljust1[ dzjust] 〈bijvoeglijk naamwoord; justness〉1 billijk ⇒ rechtvaardig, fair♦voorbeelden:————————just2〈 bijwoord〉1 precies ⇒ juist, net2 amper ⇒ ternauwernood, (maar) net3 net ⇒ zoëven, daarnet♦voorbeelden:just about • zowat, wel zo'n beetje, zo ongeveerjust like him • net iets voor hemjust a minute, please • (een) ogenblikje a.u.b.that's just one of those things • dat gaat nu eenmaal zoit just doesn't make sense • het slaat gewoon nergens opjust listen to that cheering • moet je ze eens horen juichenjust wait and see • wacht maar, dan zul je eens zienjust like that • zo maar¶ just the same • toch, niettemin -
5 moment
n. moment; ogenblik; belang[ moomənt]2 tijdstip♦voorbeelden:have one's moments • zijn goede momenten hebbena moment ago • (zo)juistfor the moment • voorlopigin a moment • ogenblikkelijkjust a/one moment, please • een ogenblikje alstublieftat moments • zo nu en danto the moment • op de minuut af -
6 just now
precies nu, uitgerekend nu————————zoëven, daarnet; nu, op dit ogenblik -
7 just as
juist als, precies op dit moment -
8 minute
adj. miniem, onbeduidend; minutieus, gedetailleerd--------adj. minuten-; in een minuut gebeurend; gedurende klein moment--------n. minuut,; moment; lijst, protocol--------v. protocol noterenminute1[ minnit] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:I won't be a minute • ik ben zo klaar〈 informeel〉 just a minute! • moment!in a minute • zo dadelijkthe minute (that) I saw him • zodra ik hem zag————————minute2[ majnjoe:t] 〈bijvoeglijk naamwoord; minuteness〉♦voorbeelden:————————minute3[ minnit] 〈 werkwoord〉2 noteren -
9 luck
n. geluk; bestemming--------v. veel geluk hebben, door geluk slagen, een moment van buitengewoon geluk hebben[ luk]1 geluk ⇒ toeval, succes♦voorbeelden:good luck • succesworse luck • pech gehad, jammerhave all the luck • altijd boffenpush one's luck • te veel risico's nementry one's luck • zijn geluk beproevenyour luck is in • dit is je geluksdag/kanslet's do it once more for luck • laten we het nog een keer doen, misschien brengt dat gelukbe in luck/in luck's way • geluk hebbenbe out of luck, be down on one's luck • pech hebbenwith luck • als alles goed gaatyou never know your luck • misschien heb je gelukjust my luck! • dat moet typisch mij weer overkomenno such luck • helaas nietas luck would have it • (on)gelukkig, toevallig -
10 now
adv. onmiddelijk, direct; nu--------conj. dus; als; d.w.z. (dat wil zeggen)--------n. nunow1[ nau] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 nu ⇒ dit moment♦voorbeelden:1 every now and again, every now and then • zo nu en dan, af en toebefore now • vroeger, tot nu toeby now • ondertussen, inmiddelsfor now • voorlopigas from now, from now on • van nu af aanuntil now, up till now, up to now • tot nu toe————————now2〈 bijwoord〉1 nu ⇒ tegenwoordig; onder deze omstandigheden♦voorbeelden:it's two years ago now that I went away • het is nu (al weer) twee jaar geleden dat ik weggingwith prices now rising, now falling • met prijzen die nu eens stijgen, dan weer dalennow what do you mean? • maar wat bedoel je nu eigenlijk?now why didn't you tell me? • waarom heb je me dat dan niet gezegd?now and again/then • zo nu en dan, van tijd tot tijdjust now • zoëven, daarnet; nu, op dit ogenblikright now I'm working for B. • tegenwoordig werk ik voor B.now then, where do you think you're going? • zo, en waar dacht jij heen te gaan?there now • eindelijk!that's settled, now for the next question • dat is geregeld, en nu de volgende vraag————————now3〈 voegwoord〉♦voorbeelden: -
11 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
12 once
adv. eens, één keer; eenmaal--------conj. op moment dat, of ooit, eens--------n. een keeronce1[ wuns] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 één keer/maal♦voorbeelden:that/this once • die/deze ene keer————————once2♦voorbeelden:1 Arthur, the once and future king • Arthur, koning voor eens en altijdthe once trade centre of the nation • het voormalige handelscentrum van het land————————once3〈 bijwoord〉1 eenmaal ⇒ eens, één keer♦voorbeelden:1 once again/more • opnieuw, nog eensonce too often • een keer teveelonce or twice • zo nu en dan, van tijd tot tijd(all) at once • tegelijk(ertijd), samen(just) for (this) once • (net) (voor) deze/die ene keeronce and for all • voorgoed, definitief; voor de laatste keeronce in a while • een enkele keer, zeldenonce upon a time there was … • er was eens …¶ at once • onmiddellijk, meteenall at once • plots(eling), ineens, opeens————————once4〈 voegwoord〉1 eens (dat) ⇒ als eenmaal, zodra♦voorbeelden:1 once she had noticed she distrusted them in everything • toen zij het gemerkt had wantrouwde zij hen in allesonce you are ready, we'll leave • zodra je klaar bent, zullen we gaan -
13 turn
n. draai, bocht; beurt; ommekeer--------v. draaien; omslaan; omkeren; worden; veranderen; omzetten; wendenturn1[ tə:n]3 wending ⇒ draai, (verandering van) richting4 beurt7 〈 benaming voor〉 korte bezigheid ⇒ wandelingetje, ommetje; ritje, tochtje; nummer(tje) 〈 in circus, show〉; 〈 bij uitbreiding〉 artiest 〈 in show〉♦voorbeelden:turn of the tide • getijwisseling, kentering 〈 ook figuurlijk〉the tide is on the turn • het tij keertthe next right turn • de volgende afslag rechts4 is it my turn to cook tonight? • moet ik vanavond koken?take turns at something • iets om beurten doen, elkaar aflossen met ietswait one's turn • zijn beurt afwachtenturn and turn about • om en om, om de beurtby turns • om en om, om de beurtin turn • om de beurt, achtereenvolgens; op zijn beurttake it in turn(s) to do something • iets om beurten doenin one's turn • op zijn beurtyour turn • jij bentbe of a musical turn (of mind) • muzikaal aangelegd zijnat every turn • bij elke stap/gelegenheid, overaldone to a turn • perfect klaargemaakt, precies gaar genoeg→ good good/♦voorbeelden:————————turn23 〈 benaming voor〉 van richting veranderen ⇒ afslaan, draaien, een bocht/draai maken; (zich) omkeren, (zich) omdraaien; een keer nemen, kenteren 〈 van getijde〉♦voorbeelden:his thoughts turned to his mother • hij dacht aan zijn moederturn aside (from) • zich afwenden (van)turn to a book • een boek raadplegenturn to drink • aan de drank rakenthe car turned left, right, and then turned into Bond Street • de auto sloeg saf, rechtsaf, en draaide toen Bond Street inturn about • zich omkerenabout turn! • rechtsom(keert)! 〈 bevel aan troepen〉turn (a)round • zich omdraaien 〈 van iemand〉; een ommekeer maken 〈 bijvoorbeeld van economie〉; van gedachten/mening veranderenturn back • terugkeren, omkerenturn down a side street • een zijstraat inslaanwe turned off the M1 at Hatfield • we gingen van de M1 af bij Hatfieldhe turned to teaching • hij switchte naar (het) onderwijsturn into • veranderen in, wordenthe success of a film turns on many factors • het succes van een film hangt van vele factoren afwater turns to ice • water wordt ijsturn (up)on someone • iemand aanvallen, zich tegen iemand keren→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/2 〈 benaming voor〉 omdraaien ⇒ (doen) omkeren; omploegen, omspitten; omslaan, keren 〈 kraag〉; omvouwen4 verzuren ⇒ zuur worden/maken♦voorbeelden:the wheels turn fast • de wielen draaien snelshe turned the car • zij keerde de autoshe turned my old coat • zij keerde mijn oude jas (binnenstebuiten)turn the collar • de kraag omslaanturn the page • de bladzijde omslaanturn about • omkeren, omdraaienturn (a)round • ronddraaien; omkeren, omdraaienturn back • omvouwen, omslaanturn back the sheets • de lakens omslaan/open slaanturn something inside out • iets binnenstebuiten keren; 〈 figuurlijk〉grondig doorzoeken, overhoophalenit seemed as if the world had turned topsy-turvy • het leek wel de omgekeerde wereldturn upside down • ondersteboven kerenturn to page seven • sla bladzijde zeven opturn a phrase • iets mooi zeggenthe warm weather turned the milk • door het warme weer verzuurde de melk4 (doen) veranderen (van) ⇒ omzetten, verzetten; (ver)maken; een wending geven aan 〈 gesprek〉; bocht/draai laten maken, draaien; afwenden, omleiden♦voorbeelden:1 turn a circle • een cirkel maken/beschrijventurn the conversation • een andere wending aan het gesprek geventurn a stream • een stroom omleidenturn the switch • de wissel omzettenturn into • veranderen in, (ver)maken tot; omzetten in〈 figuurlijk〉 the terrible hangover turned him off drink for some time • door de enorme kater had hij een tijdje geen enkele interesse in drankturn the conversation to something different • het gesprek op iets anders brengenturn a gun on someone • een geweer op iemand richtenshe turned her face away from the corpses • zij wendde haar hoofd af van de lijkenturn a child against his parents • een kind tegen zijn ouders opstoken〈 Amerikaans-Engels〉 turn loose • los/vrijlatenmy wife is/has turned fifty • mijn vrouw is de vijftig gepasseerd/is vijftig gewordenit is/has turned six o'clock • het is zes uur geweestturn away • wegsturen, wegjagen, ontslaan; 〈 figuurlijk〉verwerpen, afwijzenwe were turned back at the entrance • bij de ingang werden we teruggestuurdturn someone into the street • iemand op straat zetten→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/IV 〈 koppelwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:her skin turned brown • haar vel werd bruinhis wife turned Catholic • zijn vrouw werd katholiekthe milk turned sour • de melk werd zuur -
14 wait
n. wachttijd, oponthoud; hinderlaag; (in meerv.) lid v.e. groep zangers op Kerstmis--------v. wachten; bedienen (voedsel); als serveerder gebruiken; bedienen, dienen; uitstellenwait1[ weet] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wachttijd ⇒ (het) wachten, oponthoud♦voorbeelden:————————wait21 wachten♦voorbeelden:wait a minute! • wacht even!they waited ten minutes • ze hebben tien minuten gewachthe cannot wait to go home • hij zit te springen om naar huis te gaanI'll do it while you wait • het is zo klaar, u kunt erop wachtenwait (up)on someone • iemand (be)dienen(just) you wait! • wacht maar (jij)!〈 informeel〉 wait for it! • wil je wel eens wachten!, wacht! 〈 op het geschikte moment〉; 〈 Brits-Engels〉en nu komt het!wait for me! • niet zo vlug!you needn't wait up for me • je hoeft voor mij niet op te blijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bedienen♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Just a Moment — Infobox Single Name = Just a Moment Artist = Nas featuring Quan Album = Street s Disciple B side = These are Our Heroes Released = 2005 Format = CD single Recorded = 2004 Genre = Hip hop Length = 4:23 Label = Columbia/SBMG Records 44 71538 Writer … Wikipedia
just a moment — wait a short period of time. Just a moment, don t be in such a hurry … New idioms dictionary
just a moment — just a second, hang on a minute, momentarily … English contemporary dictionary
just one moment — just a second, hang on a minute, one minute please! … English contemporary dictionary
just a moment — … Useful english dictionary
in just a moment — after a little while. We ll be back with more news in just a moment … New idioms dictionary
Just a tic — just a moment … Dictionary of Australian slang
just now — just this moment … English contemporary dictionary
moment — noun 1 POINT IN TIME (C) a particular point in time: They ve been arguing from the moment they walked in the door. | There were a few worrying moments, but on the whole the play went well. | at the moment especially spoken BrE, formal AmE (=used… … Longman dictionary of contemporary English
just — I [[t]ʤʌ̱st[/t]] ADVERB USES ♦ (Please look at category 25 to see if the expression you are looking for is shown under another headword.) 1) ADV: ADV before v You use just to say that something happened a very short time ago, or is starting to… … English dictionary
moment — mo|ment W1S1 [ˈməumənt US ˈmou ] n ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(point in time)¦ 2¦(short time)¦ 3 at the moment 4 for the moment 5 the moment (that) somebody does something 6 the last moment 7 (at) any moment 8¦(opportunity)¦ 9 moment of … Dictionary of contemporary English