-
1 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
2 tout d' un coup
tout d' un coupineens, plotseling -
3 tout à coup
tout à coup -
4 tout à coup il se déraidit
Dictionnaire français-néerlandais > tout à coup il se déraidit
-
5 tout l'accuse
-
6 le soleil se montra tout à coup
le soleil se montra tout à coupDictionnaire français-néerlandais > le soleil se montra tout à coup
-
7 à tous coups, à tout coup
à tous (les) coups, à tout couptelkens, bij elke gelegenheidDictionnaire français-néerlandais > à tous coups, à tout coup
-
8 il y a un sort sur tout ce qu'il entreprend
il y a un sort sur tout ce qu'il entreprendDictionnaire français-néerlandais > il y a un sort sur tout ce qu'il entreprend
-
9 pour
pour1 [poer]〈m.〉————————pour2 [poer]〈 voorzetsel〉7 wegens ⇒ vanwege, voor, om♦voorbeelden:pour le directeur • de directeur p(er) o(rder)un député pour tant d'habitants • één afgevaardigde op zoveel inwonerspour cent • percent, procentpour mille • promilleprendre qn. pour un autre • iemand voor een ander aanzienil a parlé pour moi • hij heeft namens mij gesprokenn'y être pour rien • er niets mee te maken hebbenpour rien • voor niets, voor nopêtre pour beaucoup, peu dans qc. • alles, weinig met iets te maken hebbenêtre pour (qc., qn.) • voor (iets, iemand) zijn, achter (iets, iemand) staans'accorder pour dire que • allebei, allemaal van mening zijn datce n'est pas pour dire • niet om het een of anderpour plaisanter, rire • voor de grappour le moins • op zijn minst, minstenspour tout avantage • als enige voordeelpour toute réponse • bij wijze van antwoord, als enig antwoordpasser pour • doorgaan voorse faire passer pour • zich uitgeven voorpour ainsi dire • om zo te zeggen, bij wijze van sprekenpour de bon • werkelijk, echtpour de vrai • echt, menens5 c'est pour aujourd'hui ou pour demain? • komt er nog wat van?pour toujours pour jamais • voor eens en voor altijd6 pour ma part • wat mij betreft, voor mijn partpour ce qui est de • wat betreft, wat … aangaatpour moi • wat mij betreften tout et pour tout • slechts, alles bij elkaar, hoogstenspour quoi (faire)? • waarvoor?pour autant • daarompour si peu (de chose) • om zo'n kleinigheidpour être plus âgés, ils n'en sont pas plus prudents • ook al zijn ze ouder, ze zijn daarom nog niet voorzichtigerpour que 〈+ aanvoegende wijs〉 • opdat, ompour peu que 〈+ aanvoegende wijs〉 • mits, als … maar1. m 2. prép1) voor2) om te3) als4) wat betreft5) wegens, vanwege -
10 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
11 oeil
oeil1 [uj],yeux [jeu]〈m.〉3 oog ⇒ waakzame blik, aandacht4 oog ⇒ gevoelen, oordeel, mening♦voorbeelden:oeil de verre • kunstoogaux yeux bleus • met blauwe ogenregarder qn. entre les deux yeux • iemand scherp aankijkenfaire les yeux doux à qn. • iemand lief, verliefd aankijkenfaire qc. les yeux fermés • iets blindelings, met gesloten ogen doenles yeux grand(s) ouverts • met wijd opengesperde ogenil a les yeux plus grands que le ventre • zijn ogen zijn groter dan zijn maagfaire les gros yeux à qn. • iemand bestraffend aankijkenà l'oeil nu • met het blote oogoeil poché • blauw oogil a les yeux pochés • hij heeft wallen onder zijn ogen〈 informeel〉 tu n'as donc pas les yeux en face des trous? • heb je geen ogen in je hoofd?baisser les yeux • de ogen neerslaanne pas en croire ses yeux • zijn ogen niet (kunnen) gelovenne dormir que d'un oeil • licht slapense faire les yeux • z'n ogen opmakenne pas fermer l'oeil • geen oog dichtdoenavoir les yeux perdus dans le vague • doelloos voor zich uit starenpocher un oeil à qn. • iemand een blauw oog slaantaper dans l'oeil de qn. • het helemaal maken bij iemands'user, se casser les yeux (à lire) • zijn ogen (met lezen) bederven〈 spreekwoord〉 loin des yeux, loin du coeur • uit het oog, uit het hartde ses (propres) yeux • met eigen ogenpour les beaux yeux de qn. • om iemands mooie ogen〈 spreekwoord〉 oeil pour oeil, dent pour dent • oog om oog, tand om tandcouver des yeux • met de ogen verslinden, tedere blikken werpen opdébrider les yeux de qn. • iemand de ogen openenfermer les yeux sur qc. • de ogen voor iets sluitenfixer les yeux sur qn., qc. • de blik op iemand, iets vestigenjeter les yeux sur qc., qn. • zijn blik op iets, iemand richtenlever les yeux sur • het oog laten vallen op, begerenouvrez bien vos yeux! • houdt uw ogen goed open!ne pas quitter des yeux qn., qc. • de ogen niet van iemand, iets kunnen afwendensauter aux yeux • in het oog springensuivre qn. des yeux • iemand nakijkenses yeux tombèrent sur la lettre • zijn blik viel op de brief〈 spreekwoord〉 ce que les yeux ne voient pas ne fait pas mal au coeur • wat niet weet, wat niet deertmettre sous les yeux de qn. • iemand tonenavoir qc. sous les yeux • iets voor zich hebben (liggen)avoir l'oeil à tout • op alles lettenn'avoir pas les yeux dans sa poche • zijn ogen niet in z'n zak hebben (zitten)n'avoir d'yeux que pour • alleen oog hebben voorça crève les yeux • dat is zo klaar als een klontjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor en oog zijnfrapper l'oeil • meteen in het oog vallenouvrir l'oeil (et le bon) • zijn ogen goed open houdentenir qn. à l'oeil • iemand in 't oog houden4 regarder qn. d'un bon, d'un mauvais oeil • iemand gunstig, niet gunstig gezind zijnvoir qc. d'un bon, d'un mauvais oeil • iets gaarne, met lede ogen ziend'un oeil critique • kritischregarder qn. d'un oeil noir • iemand vuil aankijkenà mes yeux • in mijn ogen, volgens mijoeil électrique • foto-elektrische cel〈 informeel〉 mon oeil! • je tante!, ammehoela!n'avoir plus que les yeux pour pleurer • alles verloren hebbencoûter les yeux de la tête • peperduur zijnse rincer l'oeil • zijn ogen uitkijkentaper de l'oeil • slaap hebben, een tukje doentourner de l'oeil • flauwvallenentre quatre yeux • onder vier ogen————————〈m.〉 〈 ambachtelijk〉1 oog ⇒ gat, opening, boring1. m 2. yeuxm pl -
12 après
après1 [aapre]〈 bijwoord〉1 daarna ⇒ daarop, vervolgens, later♦voorbeelden:l'école est tout de suite après • de school ligt daar direct achterle jour d'après • de dag eropaussitôt après • meteen daaropet puis après! • en wat dan nog?, nou en?————————après2 [aapre]〈voorzetsel; ook m.〉1 na ⇒ achter(na)♦voorbeelden:l'un après l'autre • achtereenvolgensaprès avoir fait son café • na haar kopje koffie gezet te hebbenaprès être partie, elle a dit • nadat ze vertrokken was, heeft ze gezegdaprès manger • na het etenaprès ce(la) • vervolgens, daarnaaprès quoi • waarnaaprès tout • alles welbeschouwd, eigenlijkd' après eux • volgens hend' après ses dires • naar zijn zeggenpeindre d' après une photo, d' après nature • van een foto, naar de natuur schilderenl'avant et l' après • wat ervoor en erna gebeurt1. advdaarna, vervolgens, later2. prép1) na2) achter(na)3. après queconj -
13 accuser
accuser [aakuuzee]♦voorbeelden:→ coupaccuser réception • ontvangst berichten1 〈+ de〉zichzelf, elkaar beschuldigen (van), de schuld geven (van)♦voorbeelden:→ excuser1. v2) aanklagen [juridisch]3) doen uitkomen, benadrukken2. s'accuservzichzelf/elkaar beschuldigen (van) -
14 dent
dent [dã]〈v.〉♦voorbeelden:dent à pivot, à tenon • stifttanddent de sagesse • verstandskiesmordre à belles dents • lekker happen inrire à belles dents • hartelijk lachenil y en a pour une dent creuse • er is net genoeg om een holle kies mee te vullenavoir la dent dure • een scherpe tong hebbenavoir la dent mauvaise • kwaadsprekenavoir une dent contre qn. • gebeten zijn op iemandse casser les dents • falenclaquer des dents • klappertandenne pas desserrer les dents • zijn kiezen op elkaar houden, zijn mond niet opendoens'escrimer des dents • met smaak etenfaire, percer ses dents • tanden krijgengrincer des dents • knarsetandenpercer ses dents • tandjes krijgenserrer les dents • zijn kiezen op elkaar klemmenparler entre ses dents • binnensmonds pratenn'avoir rien à se mettre sous la dent • niets te eten hebbenil mange tout ce qui lui tombe sous la dent • hij eet alles wat hij krijgen kanêtre sur les dents • op zijn tandvlees lopengarder une dent contre qn. • boos blijven op iemandf1) tand, kies2) bergpiek, top -
15 éclat
éclat [eeklaa]〈m.〉1 pracht ⇒ schittering, glans2 scherf ⇒ splinter, spaan3 hels lawaai ⇒ geschreeuw, geschater♦voorbeelden:sans éclat • onopvallendbriser en éclats • aan diggelen smijtenpartir d'un grand éclat de rire • in luid geschater uitbarstenéclats de voix • luide, opgewonden stemmenrire aux éclats • schaterlachensans éclat • zonder veel ophef→ coupm1) pracht, glans2) splinter, spaan3) hels lawaai4) schandaal -
16 mettre
mettre [metr]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, stellen5 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, stichten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:mettre longtemps à cuire • lang moeten kokenles mettre • 'm smeren, ervandoor gaanqu'est-ce qu'il lui met! • die geeft hem van katoen!mettre qn. dedans • iemand erin laten lopenmettre de la bonne volonté à faire qc. • zijn goede wil bij iets tonen〈 informeel〉 mettez, mettons que 〈+ aanvoegende wijs〉 • laten we (nu eens) aannemen dat, stel dat, aangenomen dat→ vue1 zich plaatsen, zetten ⇒ gaan staan, liggen, zitten2 〈+ à〉beginnen (met, te)3 aantrekken ⇒ aandoen, opzetten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:se mettre debout • opstaan, overeind komense mettre dans une situation délicate • zich in een lastig parket brengense mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsens'y mettre • aan de gang, slag gaanle tout c'est de s'y mettre • alleen het begin is moeilijkne plus savoir où se mettre • in een moeilijk parket zittense mettre après qn. • iemand plagen, voor de gek houdense mettre au beau • mooi (weer) wordense mettre avec qn. • met iemand gaan samenwonense mettre en quatre pour qn. • zich voor iemand uit de naad lopenqu'est-ce qu'on s'est mis! • wat hebben we geschranst!v1) plaatsen, zetten, leggen2) aantrekken [kleding]4) aanzetten [verwarming, radio]5) veroorzaken -
17 montrer
montrer [mõtree]1 tonen ⇒ laten zien, (aan)wijzen2 laten blijken ⇒ getuigen van, wijzen op4 laten zien ⇒ aantonen, uitleggen, leren♦voorbeelden:1 zich vertonen ⇒ zich laten zien, zich laten kennen♦voorbeelden:v1) (aan)tonen2) laten blijken, wijzen (op)3) beschrijven -
18 premier
premier [prəmjee],première [prəmjer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 eerste ⇒ voornaamste, beste, hoofd-♦voorbeelden:côte, côtelette première • haaskarbonadepremière danseuse • prima ballerinaenseignement du premier degré • lager onderwijs, basisonderwijsétat premier • oorspronkelijke staatpour la première fois • voor het eerstpremier ministre • minister-president, premierpremier plan • voorgrondprincipe premier • grondbeginselprojet premier • aanzetgrand premier rôle • hoofdrolspelerbon premier, le tout premier • het allereerstearriver (le) premier • als eerste aankomenau, du premier coup • bij de eerste (de beste) poging, keeren premier • (als) eerstecapitaine en premier • eerste kapiteinhabiter au premier • op de eerste (etage) wonendes premiers • als een van de eerstenle premier de l'an • nieuwjaarsdagpassez donc le premier! • gaat u voor!, na u!le premier venu • de eerste de beste= première; adjeerst, voornaamste -
19 vent
vent [vã]〈m.〉1 wind ⇒ lucht(verplaatsing), windrichting♦voorbeelden:vent du large • zeewindun vent de révolte • een revolutionaire geestvent arrière • rugwind, wind in de rugquel bon vent vous amène? • hoe komt u hier opeens?bon vent! • goede reis!; 〈 schertsend〉opgeruimd staat netjes!vent contraire • tegenwindvent coulis • tochtaux quatre vents • uit alle windstrekenaller comme le vent, plus vite que le vent • vliegensvlug zijnavoir vent de • lucht krijgen van〈 spreekwoord〉 autant en emporte le vent 〈 dat zijn ijdele beloften〉fendre le vent • haast hebben〈 spreekwoord〉 qui sème le vent récolte la tempête • die wind zaait, zal storm oogstenvendre du vent et de la fumée • loze beloften doenil y a du vent, il fait du vent • het waaittourner, virer à tout vent, à tous les vents, au moindre vent • met alle winden meedraaien, erg wispelturig zijnle vent était à l'optimisme • er was een neiging tot optimismeau vent • met wind meevenir au vent • oploevencontre vent(s) et marée(s) • ondanks alle moeilijkheden, tegenkanting, tegen wind en stroomêtre dans le vent • in de mode zijn〈 scheepvaart〉 avoir le vent dans le dos, dans les voiles, en poupe • de wind mee hebben 〈 ook figuurlijk〉〈 figuurlijk〉 avoir du vent dans les voiles • in de wind, olie zijnc'est du vent, ce n'est que du vent • dat stelt niets voorm -
20 déraidir
déraidir [deereddier]♦voorbeelden:♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
coup — [ ku ] n. m. • colp 1080; lat. pop. colpus, class. colaphus, gr. kolaphos I ♦ 1 ♦ Mouvement par lequel un corps vient en heurter un autre; impression (ébranlement, bruit...) produite par ce qui heurte. ⇒ choc, ébranlement, heurt, tamponnement.… … Encyclopédie Universelle
coup — (kou ; le p ne se prononce pas et ne se lie pas : un kou audacieux ; coup se comporte comme loup, où le p ne se lie jamais ; au pluriel, l s se lie : des kou z audacieux ; Bèze, au XVIe siècle, remarque que le p se prononce au singulier et non au … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
coup — COUP. s. mas. Impression que fait un corps sur un autre en le frappant, le perçant, le divisant, etc. Grand coup. Petit coup. Rude coup. Coup léger. Coup pesant. La force, la pesanteur du coup. Coup qui entre bien avant. Coup de poing. Coup de… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
coup — COUP. s. m. Impression que fait un corps sur un autre en le frappant, le perçant, le divisant &c. Grand coup. petit coup. rude coup. coup leger. coup pesant. la force, la pesanteur du coup. coup qui entre bien avant. coup de poing. coup de pied,… … Dictionnaire de l'Académie française
tout — [ tu ] ; toute [ tut ] ; tous [ tu ] (adj.), [ tus ] (pron.) ; toutes [ tut ] adj., pron., adv. et n. • Xe; bas lat. tottus, forme expressive de totus « tout entier, intégral » I ♦ Adj. A ♦ (fin … Encyclopédie Universelle
Coup d'Etat au Honduras de 2009 — Coup d État de 2009 au Honduras Manuel Zelaya, le président déposé par le coup d Etat du 28 juin 2009 … Wikipédia en Français
Coup d'Etat de 2009 au Honduras — Coup d État de 2009 au Honduras Manuel Zelaya, le président déposé par le coup d Etat du 28 juin 2009 … Wikipédia en Français
Coup d'état au Honduras — Coup d État de 2009 au Honduras Manuel Zelaya, le président déposé par le coup d Etat du 28 juin 2009 … Wikipédia en Français
coup — Coup, ou Coupau, Que nous disons Cocu, c est celuy duquel la femme s abbandonne à autre, Curuca. Coup, {{t=g}}kopis,{{/t}} Copis, huius copidis genus est gladij, mucro, bipennis, securis, {{t=g}}kopos.{{/t}} Copos signifie autant que Labor,… … Thresor de la langue françoyse
Coup D'État Du 18 Brumaire — Orangerie du parc de Saint Cloud, coup d État des 18 19 brumaire an VIII. Le général Bonaparte au Conseil des Cinq Cents, à Saint Cloud. 10 novembre 1799 par François Bouchot (1840) Château de Versailles En France, le coup d État du 18 brumaire … Wikipédia en Français
Coup De Glotte — Le coup de glotte est la dénomination commune d une consonne dont la description en phonétique articulatoire est l occlusive glottale sourde, notée [ʔ] en alphabet phonétique international … Wikipédia en Français