-
1 rire jaune
rire jaunegedwongen lachen, lachen als een boer die kiespijn heeft————————rire jaune -
2 dent
dent [dã]〈v.〉♦voorbeelden:dent à pivot, à tenon • stifttanddent de sagesse • verstandskiesmordre à belles dents • lekker happen inrire à belles dents • hartelijk lachenil y en a pour une dent creuse • er is net genoeg om een holle kies mee te vullenavoir la dent dure • een scherpe tong hebbenavoir la dent mauvaise • kwaadsprekenavoir une dent contre qn. • gebeten zijn op iemandse casser les dents • falenclaquer des dents • klappertandenne pas desserrer les dents • zijn kiezen op elkaar houden, zijn mond niet opendoens'escrimer des dents • met smaak etenfaire, percer ses dents • tanden krijgengrincer des dents • knarsetandenpercer ses dents • tandjes krijgenserrer les dents • zijn kiezen op elkaar klemmenparler entre ses dents • binnensmonds pratenn'avoir rien à se mettre sous la dent • niets te eten hebbenil mange tout ce qui lui tombe sous la dent • hij eet alles wat hij krijgen kanêtre sur les dents • op zijn tandvlees lopengarder une dent contre qn. • boos blijven op iemandf1) tand, kies2) bergpiek, top -
3 jaune
jaune (d'oeuf)eierdooier, eigeel————————jaune1 [zĵoon]〈m.〉♦voorbeelden:1 jaune (d'oeuf) • eierdooier, eigeeltube de jaune • tube gele verfjaune citron • citroengeelhabillé de jaune • in het geel gekleed————————jaune2 [zĵoon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 geel♦voorbeelden:¶ rire jaune • gedwongen lachen, lachen als een boer die kiespijn heeft1. m, adj1) geel2) Mongool3) stakingsbreker, werkwillige2. adj, adv -
4 lèvre
lèvre [levr]〈v.〉1 lip♦voorbeelden:avoir un mot sur le bord des lèvres, sur les lèvres • een woord op de lippen hebbenil n'a pas desserré les lèvres de la soirée • de hele avond deed hij geen mond openmanger du bout des lèvres • tegen heug en meug etens'en mordre les lèvres • er berouw van hebbenmouiller ses lèvres dans • nippen aanrire du bout des lèvres • lachen als een boer die kiespijn heeftf1) lip2) rand -
5 mal
mal1 [maal],maux [moo]〈m.〉1 (het) kwade ⇒ schade, zonde2 pijn4 moeite♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 de deux maux, il faut choisir le moindre • men moet van twee kwaden het minste kiezendire du mal des autres • kwaadsprekenle mal est fait • het kwaad is geschiedfaire du mal à qn. • iemand kwaad doenrendre le mal pour le mal • kwaad met kwaad vergeldenje n'y vois aucun mal • ik zie daar niets slechts inne vouloir de mal à personne • niemand een kwaad hart toedragenmettre à mal • aftuigen, mishandelen 〈 ook figuurlijk〉le mal est que • het ongeluk, vervelende is dat→ oeilavoir mal au coeur • misselijk zijnmal de coeur • misselijkheidça me fait mal au coeur de les entendre • ik vind het sneu als ik ze zo hooravoir mal aux dents • kiespijn hebbenun mal de gorge • keelpijnmaux de reins • rugpijnmal blanc • fijtêtre dur au mal • tegen pijn, een stootje kunnenil n'y a pas de mal • het hindert nietil a eu plus de peur que de mal • hij is met de schrik vrijgekomenmal de mer • zeeziekte〈 spreekwoord〉 aux grands maux les grands remèdes • voor een harde knoest moet een harde beitel zijnprendre mal • ziek worden¶ être en mal de qc. • grote behoefte hebben aan iets, gebrek hebben aan iets————————mal2 [maal]1 slecht ⇒ kwaad, kwaad-♦voorbeelden:c'est pas mal! • dat is niet gek!il, elle n'est pas mal • hij, zij ziet er niet onaardig uitfaire qc. de mal • iets slechts doen→ an————————mal3 [maal]〈 bijwoord〉1 slecht ⇒ verkeerd, niet goed♦voorbeelden:mal à propos • te onpasenfant mal élevé • ongemanierd kindon est mal dans cette voiture • deze wagen zit ongemakkelijkêtre mal vu de qn. • slecht aangeschreven staan bij iemandle prendre (en) bien, mal • het goed, verkeerd opnemens'y prendre mal • 't onhandig, slecht aanpakkença tombe mal • het komt niet goed uittu tombes mal • je treft het slechttourner mal • 't verkeerde pad opgaan; slecht aflopense trouver, se sentir mal • onwel worden, een flauwte krijgenil va très mal • 't gaat hem erg slechtce tableau ferait pas mal sur le mur • dit schilderij zou het goed doen op de muurelle ne s'en est pas mal tirée • ze heeft er zich aardig uit geredil y a pas mal de monde • er zijn heel wat mensença va? pas trop mal! • gaat het? best!être au plus mal • heel erg ziek zijnêtre au plus mal avec qn. • op slechte voet staan met iemandde mal en pis • van kwaad tot erger1. m1) (het) kwade, schade2) pijn3) ziekte4) moeite2. adjslecht, kwaad3. advslecht, verkeerd -
6 rage
rage [raazĵ]〈v.〉2 woede ⇒ zucht, rage, manie♦voorbeelden:faire rage • woedenavoir la rage du jeu • speelziek zijnla rage de lire • de leeswoede→ chienf1) woede2) hondsdolheid -
7 rire
rire1 [rier]〈m.〉♦voorbeelden:————————rire2 [rier]♦voorbeelden:c'est à mourir de rire • het is om je dood te lachense tordre de rire • dubbel liggen van het lachenrire faux • gemaakt lachenrire jaune • lachen als een boer die kiespijn heeftrire de bon coeur • smakelijk lachenvous voulez rire • u maakt zeker een grapjec'est pour rire • het is maar een grapjesans rire • alle gekheid op een stokje4 vous me faites rire!, laissez-moi rire! • laat me niet lachen!prêter à rire • belachelijk zijnil n'y a pas de quoi rire • er valt niets te lachen1 lachen (om) ⇒ niets geven (om), licht opnemen1. m 2. v1) lachen (om, over)4) uitlachen -
8 avoir mal aux dents
avoir mal aux dents -
9 mal, rage de dents
mal, rage de dents -
10 rage de dents
rage de dents -
11 rire du bout des lèvres
См. также в других словарях:
kiespijn — tifi ati … Woordenlijst Sranan
Zahnschmerz — 1. Für Zahnschmerzen, Ratten, Wanzen und Jesuiten gibt es hundert gute Mittel, die nichts helfen. – Klosterspiegel, 3, 21. »Pascal dachte trotz seiner Zahnschmerzen über eine mathematische Aufgabe scharf nach, löste sie, und sein Zahnweh war… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Filip De Pillecyn — (Hamme, 25 March 1891 Ghent, 7 August 1962) was a Belgian writer, and a member of the right wing Flemish movement.BibliographyPoetry* Onder den hiel (1920) (together with Jozef Simons) Theatre* Margaretha Van Eyck (1914) * Dona Mirabella (1952)… … Wikipedia
Nöthig — 1. Es ist nicht nöthig Butterwecken in den Rauch zu hängen. 2. Es ist nicht nöthig weit nach Disteln zu suchen, man findet sie wol in der Nähe. 3. Es ist nöthig, dass eine böse Kuh kurze Hörner hat. – Winckler, III, 1. 4. Was du nicht nöthig hast … Deutsches Sprichwörter-Lexikon