-
1 se mettre en avant
-
2 avant
avant1 [aavã]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 voorkant ⇒ voorstuk, voorste deel3 voorhoedespeler ⇒ aanvaller, spits♦voorbeelden:asseyez-vous à l'avant • gaat u voorin zitten→ traction————————avant2 [aavã]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 van tevoren ⇒ eerder, eerst♦voorbeelden:1 d' avant • ervoor, daarvoorplus avant • steeds verder, meeren avant • naar voren, vooruit, voorwaartsse mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsen→ marche————————avant3 [aavã]〈 voorzetsel〉1 voor♦voorbeelden:1 avant cela • daarvooravant peu • binnenkortne faites rien avant d' avoir reçu ma lettre • doe niets voordat u mijn brief ontvangen hebt, alvorens mijn brief ontvangen te hebben1. m1) voorkant2) voorhoede, front3) aanvaller, spits2. adjvoorste, voor-3. adv1) van tevoren, eerder, eerst2) vooraan, vooruit, voorwaarts4. prép 5. avant deprép6. avant queconj -
3 devant
devant1 [dəvã]〈m.〉♦voorbeelden:¶ prendre le(s) devant(s) • vooruitlopen, (iemand, iets) vóór zijn————————devant2 [dəvã]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 voor ⇒ tegenover, aan de voorkant3 vooruit ⇒ voorop, voorbij, voorin♦voorbeelden:aller (droit) devant soi • rechtdoor lopenôtez-vous de devant mes yeux • ga uit mijn ogencette robe se ferme devant • deze jurk heeft de sluiting van vorenmarcher devant • voorop lopenpassez devant! • gaat u maar voor!avoir du temps devant soi • nog tijd genoeg hebben1. m 2. adv, prép1) voor2) vooruit, voorbij, voorin -
4 mettre
mettre [metr]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, stellen5 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, stichten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:mettre longtemps à cuire • lang moeten kokenles mettre • 'm smeren, ervandoor gaanqu'est-ce qu'il lui met! • die geeft hem van katoen!mettre qn. dedans • iemand erin laten lopenmettre de la bonne volonté à faire qc. • zijn goede wil bij iets tonen〈 informeel〉 mettez, mettons que 〈+ aanvoegende wijs〉 • laten we (nu eens) aannemen dat, stel dat, aangenomen dat→ vue1 zich plaatsen, zetten ⇒ gaan staan, liggen, zitten2 〈+ à〉beginnen (met, te)3 aantrekken ⇒ aandoen, opzetten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:se mettre debout • opstaan, overeind komense mettre dans une situation délicate • zich in een lastig parket brengense mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsens'y mettre • aan de gang, slag gaanle tout c'est de s'y mettre • alleen het begin is moeilijkne plus savoir où se mettre • in een moeilijk parket zittense mettre après qn. • iemand plagen, voor de gek houdense mettre au beau • mooi (weer) wordense mettre avec qn. • met iemand gaan samenwonense mettre en quatre pour qn. • zich voor iemand uit de naad lopenqu'est-ce qu'on s'est mis! • wat hebben we geschranst!v1) plaatsen, zetten, leggen2) aantrekken [kleding]4) aanzetten [verwarming, radio]5) veroorzaken -
5 plan
plan1 [plã]〈m.〉1 vlak2 plan ⇒ schets, ontwerp4 plan ⇒ schema, opzet, schets♦voorbeelden:plan d'eau • watervlakau premier plan • op de voorgrond, vooraanhomme de tout premier plan • belangrijk, vooraanstaand manau second plan • op de achtergrondplan tangent • raakvlaksur le plan de • op het gebied vansur le plan politique • op politiek gebied, in politiek opzichtsur tous les plans • in alle opzichtensur le même plan • op hetzelfde niveau, op één lijnlever, dresser, tracer un plan • een schets, plattegrond van iets maken, iets in kaart brengenplan d'épargne sur salaire • spaarloonregelingplan d'occupation des sols • bestemmingsplantirer des plans sur la comète • luchtkastelen bouwen〈 België〉 tirer son plan • zich er doorheen slaan, zich reddenlaisser qn. en plan • iemand in de steek laten, laten staan5 en gros plan, en premier plan • van dichtbij, in close-up————————plan2 [plã]1. m1) vlak2) ontwerp, schets3) plattegrond4) sequentie [film]2. adjvlak, plat, effen -
6 premier
premier [prəmjee],première [prəmjer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 eerste ⇒ voornaamste, beste, hoofd-♦voorbeelden:côte, côtelette première • haaskarbonadepremière danseuse • prima ballerinaenseignement du premier degré • lager onderwijs, basisonderwijsétat premier • oorspronkelijke staatpour la première fois • voor het eerstpremier ministre • minister-president, premierpremier plan • voorgrondprincipe premier • grondbeginselprojet premier • aanzetgrand premier rôle • hoofdrolspelerbon premier, le tout premier • het allereerstearriver (le) premier • als eerste aankomenau, du premier coup • bij de eerste (de beste) poging, keeren premier • (als) eerstecapitaine en premier • eerste kapiteinhabiter au premier • op de eerste (etage) wonendes premiers • als een van de eerstenle premier de l'an • nieuwjaarsdagpassez donc le premier! • gaat u voor!, na u!le premier venu • de eerste de beste= première; adjeerst, voornaamste -
7 relief
-
8 vedette
vedette [vədet]〈v.〉1 ster ⇒ idool, bekend artiest(e)♦voorbeelden:2 avoir, tenir la vedette • in het nieuws staan, voorpaginanieuws zijnmettre en vedette • met vette letters drukken; 〈figuurlijk; iemand〉naar voren halen, op de voorgrond schuivenf1) ster, idool2) vette kop [krant, etc]3) motorbootje [leger]4) uitkijkpost [leger] -
9 au premier plan
au premier planop de voorgrond, vooraan -
10 exergue
-
11 le devant de la scène
le devant de la scènede voorgrond 〈van het toneel; ook figuurlijk〉 -
12 mettre en exergue
mettre en exergue -
13 mettre en vedette
mettre en vedettemet vette letters drukken; 〈figuurlijk; iemand〉naar voren halen, op de voorgrond schuiven -
14 mettre qc. en relief
mettre qc. en reliefiets op de voorgrond plaatsen, iets doen uitkomen -
15 premier plan
premier plan
См. также в других словарях:
Orania, Northern Cape — Orania … Wikipedia
foreground — (n.) 1690s, in the landscape sense, from FORE (Cf. fore ) + GROUND (Cf. ground) (n.). First used in English by Dryden ( Art of Painting ); Cf. Du. voorgrond … Etymology dictionary
foreground — noun 1》 the part of a view or image nearest to the observer. 2》 the most prominent or important position. verb place in the foreground. Origin C17: from fore + ground1, on the pattern of Du. voorgrond … English new terms dictionary
foreground — n. 1 the part of a view, esp. in a picture, that is nearest the observer. 2 the most conspicuous position. Etymology: Du. voorgrond (as FORE , GROUND(1)) … Useful english dictionary