-
21 bas
bas1 [baa]〈m.〉1 kous♦voorbeelden:bas à varices • steunkous————————bas2 [baa],basse [baas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉6 laag(st) ⇒ min(st), gering♦voorbeelden:le bas monde • het ondermaansesoleil bas • laagstaande zonla basse ville • de benedenstadle malade est bien bas • de zieke is heel minnetjess'incliner très bas • heel diep buigenle thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezaktmettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmakenà bas le fascisme! • weg met het fascisme!il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn beden bas • beneden, omlaagla tête en bas • met het hoofd naar benedenil habite en bas • hij woont benedenen bas de la page • onderaan de bladzijded'en bas • van onderpar en bas • van onder (naar boven)être bas sur pattes • korte pootjes hebbenau bas de • onderaandu bas jusqu'en haut • van beneden naar bovenle bas • het laagst gelegen gedeeltele bas du visage • de onderkant van het gezichtle bas d'une montagne • de voet van een bergpar le bas • van onder (naar boven)bas les pattes! • handen thuis!chapeaux bas! • hoeden af!trois étages plus bas • drie verdiepingen lagervoyez plus bas • zie verderau bas mot • op z'n minst, minstensle bas peuple • het lagere volkà bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop1. m 2. bas/basseadj, adv1) laag2) laaggelegen3) gemeen4) verderop6) zacht, niet luid [stem]7) laag(st), min(st), gering -
22 étroit
étroit [eetrwaa]♦voorbeelden:au sens étroit • in engere zinêtre logé à l' étroit • klein behuisd zijnvivre à l' étroit • 't krap hebbenadj1) nauw, smal2) klein, gering3) bekrompen4) streng, strikt -
23 faible
faible1 [febl]〈m.〉3 zwak ⇒ voorkeur, voorliefde♦voorbeelden:les économiquement faibles • de minder draagkrachtigenavoir un faible pour qn., qc. • een zwak voor iemand, iets hebben————————faible2 [febl]1 zwak ⇒ slap, krachteloos, flauw♦voorbeelden:1 c'est un esprit faible • hij, zij heeft geen helder verstandse sentir les jambes faibles • zich slap in de benen voelenpoint faible • zwak puntvent faible à modéré • zwakke tot matige windavoir la vue faible • slechte ogen hebben→ espritteneur faible en or • laag goudgehalte1. m1) zwakke(re)2) slappeling3) voorliefde2. adj1) zwak, slap2) gering, onbeduidend -
24 léger
léger [leezĵee],légère [leezĵer]2 dun ⇒ fijn, luchtig3 rank ⇒ soepel, lenig4 oppervlakkig ⇒ lichtzinnig, lichtvaardig♦voorbeelden:huile légère • vluchtige oliematelot léger • lichtmatroosthé léger • slappe theevoix légère • hoge stemles plus légers que l'air • luchtballonsfille légère • oppervlakkig meisjeavoir la tête légère • een leeghoofd zijnêtre léger • roekeloos zijn〈 bijwoord〉 à la légère • lichtzinnig, lichtvaardigprendre les choses à la légère • de dingen luchthartig, te gemakkelijk opnemen= légère; adj1) licht, zwak, gering2) dun, fijn3) soepel, lenig4) lichtzinnig5) pikant, schuin -
25 mince
mince [mẽs]1 dun ⇒ smal, slank2 onbeduidend ⇒ gering, pover→ affaire1. adj1) dun, slank2) onbeduidend, gering2. interj -
26 minime
minime [mieniem]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 miniem ⇒ gering, onbeduidend♦voorbeelden:adj1) gering2) onbeduidend -
27 Wenigkeit
Wenigkeit〈v.; Wenigkeit〉♦voorbeelden: -
28 маленький
klein ; onbelangrijk, gering ; jong -
29 небольшой
niet groot, gering, klein -
30 малый
-
31 незначительный
adjgener. armzalig, min, nietswaardig, onaanzienlijk, onbelangrijk, ondergeschikt, onnozel, beuzelachtig, gering, klein, luttel, matig, middelmatig, miniem, nietig, nul, onbeduidend, onbetekenend, petieterig, zonder invloed -
32 низкопробный
adjgener. van gering gehalten -
33 низкосортный
adjgener. van gering gehalten -
34 ничтожный
adjgener. nestig, nietig, nul, armzalig, beuzelachtig, gering, kaal, kleinzielig, miezerig, min, nietswaardig, onbeduidend, petieterig, waardeloos -
35 a thin audience
een klein/gering publiek -
36 faint
adj. zwak; zwakjes; slap; dun; gedempt; bleek, verbleekt; zachthartig--------n. bezwijming, flauwte--------v. flauwvallen, buiten bewustzijn rakenfaint1[ feent] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 flauwte ⇒ onmacht, bezwijming♦voorbeelden:————————faint2〈bijvoeglijk naamwoord; faintness〉1 flauw ⇒ leeg, wee3 laf♦voorbeelden:2 damn with faint praise • de grond/het graf in prijzen————————faint3〈 werkwoord〉 -
37 insignificant
adj. onbelangrijk; is van geen belang; waardeloos; minimaal; heeft weinig te betekenen[ insigniffikkənt] 〈zelfstandig naamwoord: insignificance〉1 onbeduidend ⇒ onbelangrijk, gering♦voorbeelden: -
38 lean
adj. mager, schraal; karig, armzalig--------n. mager (vlees); neiging--------v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigenlean1[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling♦voorbeelden:————————lean2〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend♦voorbeelden:lean years • magere jaren————————lean31 leunen ⇒ steunen, steun zoeken♦voorbeelden:lean over to someone • zich naar iemand overbuigen¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
39 little
adj. klein; beetje; iets; kort; onbelangrijk--------adv. klein; weinig--------n. een beetje; weinig; een kleine hoeveelheid; korte afstand; korte tijdlittle1[ litl] 〈bijvoeglijk naamwoord; littleness〉2 klein(geestig/zielig) ⇒ kleintjes♦voorbeelden:little finger • pinka little girl • een klein meisjeLittle Red Riding Hood • Roodkapjehis little sister • zijn kleine(re)/jongere zusje〈 informeel〉 the little woman • vrouwlief, moedersher little ones • haar kinderen/ 〈 van dier〉its little ones • haar jongen〈 spreekwoord〉 little things please little minds • kleine mensen, kleine wensenthe little people • de elven/kabouters jongen————————little2♦voorbeelden:make little of something • ergens weinig van begrijpen; iets als onbelangrijk afdoen, ergens weinig belang aan hechtenthink little of someone • geen hoge dunk van iemand hebbenlittle or nothing • weinig of nietsthere's very little left • er is maar heel weinig overlittle by little • beetje bij beetje〈 spreekwoord〉 little by little, and bit by bit • voetje voor voetje en beetje bij beetje; langzaam aan, dan breekt het lijntje nietI gave him what little I owned • ik heb hem het weinige dat ik bezat gegeven————————little3〈 bijwoord〉2 volstrekt/in het geheel niet♦voorbeelden:little more than an hour • iets meer dan een uur2 little did he know that … • hij had er geen flauw benul van dat …————————little4〈 determinator〉♦voorbeelden:there's very little milk left • er is maar een klein beetje melk overa little effort • een beetje/wat moeite -
40 lowly
adj. gering, onaanzienlijk; nederig, ootmoedig--------adv. Gemeen zijn; eenvoudigheid, kuisheid; laag[ loolie] 〈 lowliness〉
См. также в других словарях:
Gering — est un patronyme et toponyme pouvant désigner: Sommaire 1 Patronyme 2 Toponyme 2.1 Allemagne 2.2 États Unis … Wikipédia en Français
Gering — may refer to:Geography *Gering, Nebraska *Gering, Germany a municipality in Mayen Koblenz, Rhineland Palatinate … Wikipedia
Gering — Gering, NE U.S. city in Nebraska Population (2000): 7751 Housing Units (2000): 3332 Land area (2000): 3.748388 sq. miles (9.708279 sq. km) Water area (2000): 0.000000 sq. miles (0.000000 sq. km) Total area (2000): 3.748388 sq. miles (9.708279 sq … StarDict's U.S. Gazetteer Places
Gering, NE — U.S. city in Nebraska Population (2000): 7751 Housing Units (2000): 3332 Land area (2000): 3.748388 sq. miles (9.708279 sq. km) Water area (2000): 0.000000 sq. miles (0.000000 sq. km) Total area (2000): 3.748388 sq. miles (9.708279 sq. km) FIPS… … StarDict's U.S. Gazetteer Places
gering — Adj std. (9. Jh.), mhd. geringe, ahd. (gi)ringi leicht , mndd. geringe, mndl. gering(e) Stammwort. Wie afr. ring aus vd. * rengja leicht . Außergermanisch vergleicht sich zunächst lit. īrangùs hurtig, rührig bei der Arbeit (*ronghu ) und dann als … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
gering — gering: Mhd. ‹ge›ringe »leicht; schnell, behend; klein, unbedeutend, schlecht«, ahd. (nur verneint) ungiringi »gewichtig«, mnd. ringe »leicht; unbedeutend, schlecht; leichtfertig« (daraus schwed. ringa »unbedeutend, wenig«), niederl. gering… … Das Herkunftswörterbuch
Gering [1] — Gering, in der Jägersprache soviel wie klein, schwach oder mager. Geringe Hirschetragen schwache Geweihe von 6–8 Enden. Der Gegensatz von g. ist stark … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Gering [2] — Gering, 1) Ulrich, einer der drei ersten von den Professoren der Sorbonne 1469 nach Paris berufenen Buchdrucker, stammte angeblich aus der Gegend von Beromünster in der Schweiz (nach andern aus Konstanz am Bodensee). Da er nach Wegzug seiner… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Gering — Gering, Hugo, Germanist, geb. 21. Sept. 1847 in Lipienica, Prof. in Kiel; schrieb bes. über altnord. Literatur und übersetzte die ältere Edda (1893) … Kleines Konversations-Lexikon
gering — ↑inferior … Das große Fremdwörterbuch
gering — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • wenig • klein • etwas Bsp.: • Sie isst sehr wenig. • Das ist nur ein kleines Problem. • … Deutsch Wörterbuch