-
1 irrité
irrité [ierietee]1 geïrriteerd ⇒ geërgerd, geprikkeldadj1) gëirriteerd, geërgerd2) branderig, licht ontstoken -
2 don't get your knickers in a twist
doe niet zo opgewonden/geïrriteerdEnglish-Dutch dictionary > don't get your knickers in a twist
-
3 fretful
-
4 grumpy
-
5 he was annoyed some
-
6 het up
-
7 knickers
n. slipje, onderbroek (v. vrouw)knickers1[ nikkəz] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————knickers2〈 tussenwerpsel〉 〈Brits-Engels; slang〉 -
8 liverish
adj. een leverziekte hebbend, geïrriteerd♦voorbeelden: -
9 narky
1 geërgerd ⇒ geïrriteerd, pissig♦voorbeelden: -
10 nervy
adj. zenuwachtig (slang); geïrriteerd; angstig[ nə:vie] 〈 nervier〉 -
11 ratty
-
12 some
adj. enige, enkele; iets; bepaald; serieus (i.d. spreektaal)--------adv. op een speciale manier; heel veel (i.d. spreektaal)--------pron. enkele, sommigesome1[ sum] 〈 voornaamwoord〉1 wat ⇒ iets, enkele(n), sommige(n), een aantal♦voorbeelden:some say so • er zijn er die dat zeggen————————some22 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 enigszins ⇒ een beetje; 〈 ironisch〉 geweldig, formidabel♦voorbeelden:he was annoyed some • hij was een tikje geïrriteerd————————some3♦voorbeelden:some day I'll know • ik zal het ooit wetensome plumber he is! • wat een klungelaar van een loodgieter! -
13 testy
adj. wrevelig, prikkelbaar, kribbig[ testie] 〈 testiness〉1 prikkelbaar ⇒ lichtgeraakt, opvliegend♦voorbeelden: -
14 understandably
-
15 vexed
-
16 wrought up
adj. opgewonden; geïrriteerd; in nerveuze toestand, nerveus, zenuwachtigwrought up1 gespannen ⇒ nerveus, opgewonden -
17 be angry
v. boos zijn, woedend zijn, kwaad zijn; buitengewoon opgewonden zijn, zeer geïrriteerd zijn -
18 blowtop
n. driftkikker, iemand die snel geïrriteerd raakt, iemand die snel boos wordt -
19 exasperated
adj. boos, geirriteerd -
20 irascibleness
n. prikkelbaarheid, kwaliteit van gemakkelijk geïrriteerd te raken
Страницы
- 1
- 2