-
1 olievlek
♦voorbeelden: -
2 zich als een olievlek uitbreiden
zich als een olievlek uitbreidenDeens-Russisch woordenboek > zich als een olievlek uitbreiden
-
3 taak
♦voorbeelden:een taak op zich nemen • se charger d'une tâcheeen taak volbrengen • remplir une tâcheiemand met een taak belasten • charger qn. d'une tâchetot taak hebben • avoir pour tâchezich iets tot taak stellen • s'imposer qc.zich van zijn taak kwijten • s'acquitter de sa tâcheniet voor zijn taak berekend zijn • ne pas être à la hauteur de sa tâche -
4 kop
♦voorbeelden:kop of munt • pile ou facede kop van Overijssel • la partie Nord de l'Overijsselde kop van het peloton • la tête du pelotonde kop van een spijker • la tête d'un cloukop aan staart • tête-bêcheer zit kop noch staart aan • ça n'a ni queue ni têtemet een kwaaie kop weglopen • s'en aller en colèrede koppen tellen • faire le compte des personnes présentesveel aan zijn kop hebben • avoir une foule de choses à régleriemand aan zijn kop zeuren • casser les pieds à qn.〈 figuurlijk〉 met kop en schouders boven iemand uitsteken • dépasser qn. de cent coudéeskop dicht! • la ferme!hij heeft een dikke kop • il a une grosse cabochehij heeft een harde kop • il a la tête dureeen houten kop hebben • avoir la gueule de boiseen kale kop • une boule de billardzij is een kop kleiner dan hij • elle a une tête de moins que luieen knappe kop • une grosse têtemet rode koppen tegenover elkaar staan • s'affronter comme deux coqseen rooie kop krijgen • piquer un fardhou je kop! • la ferme!〈 figuurlijk〉 dat zal me de kop niet kosten • 〈 uitgave〉 ça ne va pas me coûter les yeux de la tête; 〈 risico〉 je n'y risque pas ma têteik wil er mijn kop onder verwedden • j'en donnerais ma tête à coupermijn kop eraf als • le diable m'emporte, sikop op! • allons, courage!je krijgt het niet al ga je op je kop staan • tu as beau faire, tu ne l'auras paszich voor de kop schieten • se faire sauter le caissoniemand voor de kop schieten • brûler la cervelle à qn.zij kreeg een kop als vuur • elle a piqué un soleiluit een kop drinken • boire dans une tasse¶ iets de kop indrukken • couper court à qc.op de kop af • tout justeiets op de kop tikken • dénicher qc.iemand op zijn kop zitten • enguirlander qn.een bemanning van honderd koppen • un équipage de cent hommes -
5 zitten
1 [algemeen] être2 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train de3 [m.b.t. kleding] aller4 [+ op][lid zijn van, beoefenen] faire (de qc.)5 [gevangen gehouden worden] faire de la taule♦voorbeelden:het blijft niet zitten • cela ne tient paser eens voor gaan zitten • 〈 ergens werk van maken〉 s'y mettre; 〈 de tijd nemen〉 prendre son temps (pour)hoe zit dat in elkaar? • 〈 juiste toedracht〉 qu'est-ce qu'il en est exactement?; 〈m.b.t. mechanisme〉 comment est-ce que cela fonctionne?daar zit 'm de moeilijkheid • voilà le hicergens heel aardig zitten • être très bien qp.〈 figuurlijk〉 er zit iets achter • il y a qc. là-dessoushet zit er (dik) in • il y a (bien) des chanceshet zit er dik in dat … • il y a gros à parier que …er zit niets anders op dan … • il n'y a rien d'autre à faire que de … 〈+ onbepaalde wijs〉dat zit wel goed • pas de problèmeshet zit los • cela ne tient paszit stil! • ne bouge pas!hij zit altijd thuis • il ne sort jamais de chez luiwaar zit hij toch? • où peut-il bien être?aan het raam zitten • être à la fenêtreaan tafel zitten • être à tableaan de koffie zitten • être en train de prendre le café〈 figuurlijk〉 ik zit al een uur boven mijn opstel • cela fait déjà une heure que je travaille à ma rédactionin het bestuur zitten • être membre du comitéin het derde jaar zitten • être en troisième annéenog in de kleine kinderen zitten • avoir encore des enfants en bas âgehet zit in de familie • c'est dans la familleonder de verf zitten • être couvert de peintureop een kantoor zitten • travailler dans un bureauop school zitten • aller à l'écoleer zit een vlek op je jurk • il y a une tache sur ta robe〈 met een gebaar naar de keel〉 het zit me tot hier! • j'en ai jusque-là!zit! • assis!die stoel zit lekker • cette chaise est confortablehet zit eraan te komen • ça vientwegens diefstal zitten • être en prison pour volwij zijn (hier) blijven zitten • nous sommes restés iciergens mee blijven zitten • ne pas arriver à se débarrasser de qc.op school blijven zitten • redoubler une classe〈 figuurlijk〉 laat maar zitten • 〈doe niets; ook m.b.t. gesprek〉 laisse(z) tomber; 〈m.b.t. wisselgeld〉 garde(z) la monnaiehij heeft zijn vrouw laten zitten • il a abandonné sa femme〈 figuurlijk〉 het er niet bij laten zitten • 〈 er werk van maken〉 s'occuper de qc.; 〈 iemand belonen〉 exprimer sa gratitudeiets niet op zich laten zitten • ne pas accepter qc.die zit! • 〈 rake opmerking〉 c'est bien envoyé!daar zit het hem niet in • ce n'est pas çadaar zit wat in • il y a du vrai là-dedans〈 figuurlijk〉 en als dat gebeurt, dan zit je • et si cela arrive, te voilà dans le pétrinerdoorheen zitten • n'en plus pouvoirhet zit erop • voilà une bonne chose de faite!de vakantie zit erop • les vacances sont terminéesdat zal hem niet glad zitten • il le payera cherdat idee zit mij niet lekker • cette idée ne me plaît pashet zit dat meisje niet mee • cette fille n'a pas de chancewaar zit het hem in? • à quoi cela tient-il?aan iets zitten • toucher à qc.achter iemand, iets aan zitten • courir après qn., qc.hoe zit het dan met …? • qu'en est-il de …?〈 figuurlijk〉 met iets zitten • ne pas savoir que faire de qc.met een probleem zitten • avoir un problème -
6 werk
♦voorbeelden:dat was afgesproken werk • c'était un coup montédat is het betere werk • voilà du beau travailcultureel werk • animation culturellegoed werk leveren • faire du bon travailgeen half werk doen • ne pas faire les choses à demihet is half werk • c'est de l'à-peu-prèsdat is een heel werk • c'est tout un travailhet maatschappelijk werk • l'assistance socialehet is onbegonnen werk • c'est un travail de Sisyphepublieke werken • travaux publicswat een rot werk! • quelle corvée!het volledige werk van X, de verzamelde werken van X • les oeuvres complètes de Xaangenomen werk • travail à forfaitniet lang werk meer hebben • ne plus en avoir pour longtempshij heeft nog wel even werk • il en a pour un bon momentiemand aan werk helpen • aider qn. à trouver du travailiemand van zijn werk houden • empêcher qn. de travaillerhij kan het werk niet aan • 〈 te veel werk〉 il est débordé de travail; 〈 te moeilijk werk〉 il n'est pas à la hauteur de sa tâchehet werk in de fabriek ligt stil • l'usine chômewerk verschaffen • procurer du travailwerk zoeken • chercher un emploidat is mijn werk niet • cela n'entre pas dans mes attributionslang werk hebben • mettre du temps (à)slecht werk leveren • travailler comme un sabotaan het werk gaan • se mettre au travailaan het werk zijn • travaillerer is werk aan de winkel • il y a du pain sur la planchewerk in uitvoering! • travaux!naar zijn werk gaan • aller au travailte laat op het werk komen • arriver en retard à son travailop zijn werk zijn • être à son travailte werk gaan • agirte werk stellen • employerdat is het werk van … • c'est l'oeuvre de …zonder werk zitten • être sans travailvoorzichtig te werk gaan • y aller doucement→ link=hand hand¶ werk van iemand maken • faire la cour à qn.werk van iets maken • 〈 veel moeite besteden aan〉 s'occuper sérieusement de qc.; 〈 er achterheen zitten〉 s'occuper de qc.alles in het werk stellen • mettre tout en oeuvredat is geen werk • ça ne se fait pas't is geen aangenomen werk • il n'y a pas le feu -
7 licht
licht1〈 het〉♦voorbeelden:licht van de maan • (le) clair de lune〈 figuurlijk〉 iets in een ander licht zien • voir qc. sous un jour nouveaubij mist groot licht • par temps de brouillard, allumez vos pharesvals licht • faux jourin het volle licht komen te staan • apparaître au grand jourhet licht aandoen • allumer (la lumière)er brandde nog licht op de studeerkamer • le bureau était encore allumé〈 figuurlijk〉 nu gaat mij een licht op! • j'y suis!met gedimde lichten • les phares mis en codehet licht uitdoen • éteindre (la lumière)dat werpt een nieuw licht op de zaak • cela jette un jour nouveau sur l'affaire〈 figuurlijk〉 je hoeft geen licht te zijn om … • il ne faut pas être une lumière pour …iets aan het licht brengen • révéler qc.aan het licht komen, treden • être révéléin (het) licht baden • être vivement éclairé〈 figuurlijk〉 nu komt er licht in de zaak • maintenant, l'affaire commence à devenir clairemet de lichten knipperen • faire des appels de pharesiets tegen het licht houden • tenir qc. à la lumière; 〈 figuurlijk〉 regarder qc. de plus prèsdoor rood licht rijden • griller un feu rouge————————licht2♦voorbeelden:licht arrest • arrêts simpleslichte cavalerie • cavalerie légèreeen lichte opmaak • un maquillage discreteen lichte verbetering • un léger mieuxlicht aangeschoten zijn • être un peu éméchélicht alcoholische dranken • boissons faiblement alcooliséeslicht glooiende helling • pente doucelicht aanraken • effleureriets licht(jes) opvatten • prendre qc. à la légèrelicht slapen • dormir d'un sommeil légertwaalf pond lichter worden • maigrir de six kilosde lichte partijen van een schilderij • les clairs d'un tableaulichte tabak • tabac blondhet wordt al licht • il commence à faire jourlicht ontvlambare stoffen • matières facilement inflammableslicht verteerbaar voedsel • aliments légersdat is licht te begrijpen • cela se comprend aisémentdat zal niet licht vergeten worden • on ne l'oubliera pas facilementmen zou licht gedacht hebben dat … • on aurait facilement pu penser que … -
8 afwerken
1 [afmaken] achever2 [de laatste hand leggen aan] parachever3 [volbrengen] effectuer4 [totaal gebruiken] user5 [uitputten] éreinter♦voorbeelden:een opgedragen taak afwerken • terminer une tâcheiets netjes afwerken • achever qc. avec soinhet afwerken van houtwerk • le finissage d'une boiseriehij werkt wat af! • il ne fait que travailler! -
9 herhalen
1 répéter♦voorbeelden:leerstof herhalen • repasser une matièreeen tv-programma herhalen • reprogrammer une émission de télévisioneen recept herhalen • renouveler une ordonnancezij herhaalde haar verzoek • elle a réitéré sa demandeiets tot vervelens toe herhalen • rabâcher qc.gegevens in het kort herhalen • récapituler des donnéesII 〈wederkerend werkwoord; zich herhalen〉♦voorbeelden: -
10 karwei
♦voorbeelden:dat is een heel karwei • c'est toute une affaireeen heidens karwei • un travail de Romaineen vervelend karweitje opknappen • faire une corvéedat is net een karweitje voor jou • c'est tout à fait un boulot pour toiop karwei werken • travailler à la tâche -
11 liefde
♦voorbeelden:een nooit beantwoorde liefde • un amour jamais partagéiemands liefde beantwoorden • répondre à l'amour de qn.de liefde bedrijven • faire l'amouriemand zijn liefde verklaren • déclarer son amour à qn.liefde voor iemand voelen • éprouver de l'amour pour qn.gelukkig zijn in de liefde • être heureux en amourhij vervult zijn taak met liefde • il remplit sa tâche avec amourvan liefde branden • brûler d'amourde liefde voor zijn vaderland • l'amour de la patrieliefde voor de kunst • l'amour de l'artliefde op het eerste gezicht • le coup de foudre〈 spreekwoord〉 de liefde kan niet van één kant komen • ±passez-moi la casse, je vous passerai le séné -
12 zien
1 [niet blind zijn] voir2 [kijken] regarder3 [er uitzien] avoir l'air (de)4 [+ op][uitzicht geven] donner (sur)♦voorbeelden:scheel zien • loucherslecht zien • avoir la vue faiblemet één oog zien • ne voir que d'un oeilhet ziet zwart van de mensen • c'est noir de mondezo te zien gaat het nog niet zo best • ça n'a pas l'air d'aller mieuxII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] voir♦voorbeelden:ik zie hem liever gaan dan komen • moins je le vois, mieux je me porte〈 figuurlijk〉 iemand niet kunnen zien • ne pas pouvoir souffrir qn.iets laten zien • montrer qc.zich ergens laten zien • se montrerdat moet ik nog zien • c'est à voiriets wel eens willen zien • vouloir voir qc.ik zie die baan zitten • j'ai envie de ce jobik zie haar zitten • elle est bienik zie het niet zitten om dat te doen • ça ne me dit rien de faire çahet niet meer zien zitten • 〈 radeloos zijn〉 ne plus savoir à quoi s'en tenir; 〈 geen oplossing zien〉 ne plus savoir comment s'en sortirdan zul je eens wat zien • tu vas voirwe zullen zien • on verrawe zullen zien wat we gaan doen • nous verrons ce que nous feronsdat zie ik niet • 〈 daar ben ik het niet mee eens〉 je vois les choses autrement; 〈 dat begrijp ik niet〉 je (ne) vois pas〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand graag zien • aimer qn.zo zie je maar weer! • et voilà!tot ziens • au revoiriets voor zich zien • s'imaginer qc.ik zie het al voor me • je le vois déjàwaar ziet u me voor aan? • pour qui me prenez-vous?bij het zien van hem • à sa vuezie je, ziet u • vois-tu, voyez-vousmij niet gezien • à d'autresik zie mij al • je m'y vois déjàer vanaf zien • s'abstenir de qc.het voor gezien houden • tenir qc. pour vugraag zien dat … • aimer que …zie het maar klaar te spelen! • tâche donc d'y parvenir!
См. также в других словарях:
Faire tache — ● Faire tache produire un contraste déplaisant ou faire une impression fâcheuse … Encyclopédie Universelle
Faire tache d'huile — ● Faire tache d huile s étendre, se propager en gagnant de proche en proche … Encyclopédie Universelle
tache — [ taʃ ] n. f. • XIIe « nævus »; 1080 teche « caractère, qualité »; p. ê. du got. taikns « signe » I ♦ Petit espace de couleur différente dans un ensemble de couleur uniforme. 1 ♦ (XIIe) Altération à la surface d une substance, petite étendue de… … Encyclopédie Universelle
taché — tache [ taʃ ] n. f. • XIIe « nævus »; 1080 teche « caractère, qualité »; p. ê. du got. taikns « signe » I ♦ Petit espace de couleur différente dans un ensemble de couleur uniforme. 1 ♦ (XIIe) Altération à la surface d une substance, petite… … Encyclopédie Universelle
tâche — tache [ taʃ ] n. f. • XIIe « nævus »; 1080 teche « caractère, qualité »; p. ê. du got. taikns « signe » I ♦ Petit espace de couleur différente dans un ensemble de couleur uniforme. 1 ♦ (XIIe) Altération à la surface d une substance, petite… … Encyclopédie Universelle
tache — (ta ch ) s. f. 1° Marque qui salit, qui gâte. • Vous savez bien, monsieur, qu un des devants de mon pourpoint est couvert d une grande tache de l huile de la lampe, MOL. l Av. III, 2. • La moindre ombre se remarque sur ces vêtements qui n… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
TACHE — n. f. Souillure sur quelque chose, marque qui salit. Une tache d’huile. Une tache de graisse. Une tache d’encre. Cela a fait une tache sur votre habit. Cette tache s’en ira avec de l’essence. Enlever, ôter une tache. La tache est restée. Fig.,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
tâche — 1. (tâ ch ) s. f. 1° Ouvrage qu on donne ou qu on se donne à faire à certaines conditions, dans un certain espace de temps. Donner une tâche à des écoliers, à des ouvriers. S imposer une tâche. Remplir sa tâche. • Pour que la tâche d aujourd… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Tache de Wason — Tâche de sélection de Wason La tâche de sélection de Wason (ou tâche à quatre cartes de Wason) est un casse tête logique qui nécessite, pour être résolu, de maîtriser le modus ponens et le modus tollens, deux notions du raisonnement logiques… … Wikipédia en Français
Tache de selection de Wason — Tâche de sélection de Wason La tâche de sélection de Wason (ou tâche à quatre cartes de Wason) est un casse tête logique qui nécessite, pour être résolu, de maîtriser le modus ponens et le modus tollens, deux notions du raisonnement logiques… … Wikipédia en Français
Tâche de Wason — Tâche de sélection de Wason La tâche de sélection de Wason (ou tâche à quatre cartes de Wason) est un casse tête logique qui nécessite, pour être résolu, de maîtriser le modus ponens et le modus tollens, deux notions du raisonnement logiques… … Wikipédia en Français