-
61 commission
commission [kommiesjõ]〈v.〉2 opdracht ⇒ machtiging, last♦voorbeelden:transmettre une commission à qn. • een boodschap aan iemand overbrengenf1) boodschap2) machtiging, last4) provisie, commissie5) aanstelling -
62 conscience
conscience [kõsjãs]〈v.〉♦voorbeelden:avoir, prendre conscience de qc. • zich iets bewust zijn, wordenperdre conscience • 't bewustzijn verliezenexamen de conscience • gewetensonderzoekliberté de conscience • gewetens-, geloofsvrijheidmauvaise conscience • slecht gewetenavoir la conscience large • een ruim geweten hebbenavoir bonne conscience • een goed geweten hebbenopprimer les consciences • de gewetensvrijheid onderdrukkenen conscience • in alle oprechtheid3 conscience professionnelle • plichtsbesef, beroepsethiekf1) geweten2) besef, bewustzijn -
63 diplôme
diplôme [dieploom]〈m.〉1 diploma ⇒ getuigschrift, oorkonde♦voorbeelden:diplôme d'enseignement • diploma onderwijsbevoegdheiddiplôme de fin d'études • einddiplomam -
64 diplômé
diplôme [dieploom]〈m.〉1 diploma ⇒ getuigschrift, oorkonde♦voorbeelden:diplôme d'enseignement • diploma onderwijsbevoegdheiddiplôme de fin d'études • einddiplomam (f - diplômée) -
65 disqualifier
disqualifier [dieskaaliefjee]1. v1) diskwalificeren, uitsluiten2. se disqualifiervzich blameren, blijk geven van ongeschiktheid -
66 entrée
entrée [ãtree]〈v.〉3 ingang♦voorbeelden:à son entrée • bij zijn binnenkomstentrée dans une société • (het) lid worden van een verenigingentrée en action, en jeu • inwerkingtredingentrée en fonctions • aanvaarding van een functieentrée en matière • aanhef, begin, inleidingentrée en vigueur • (het) van kracht worden→ examenf1) binnenkomst2) toegang3) ingang5) hal6) voorgerecht7) input, invoer [computer]8) invoer [economie] -
67 étendre
étendre [eetãdr]1 uitspreiden ⇒ uitleggen, uitvouwen2 uitsmeren ⇒ uitstrijken, uitslaan3 uitbreiden ⇒ vergroten, uitstrekken over♦voorbeelden:étendre le linge • de was ophangenétendre un tapis sur le sol • een tapijt uitrollen♦voorbeelden:1. v1) uitspreiden2) uitsmeren3) uitbreiden, vergroten4) verdunnen, aanlengen5) neerleggen6) laten zakken2. s'étendrev -
68 impasse
impasse [ẽpaas]〈v.〉1 doodlopende straat ⇒ doodlopende steeg, slop2 impasse ⇒ patstelling, dood punt♦voorbeelden:f2) impasse, dood punt, slop -
69 jury
-
70 mention
mention [mãsjõ]〈v.〉1 vermelding ⇒ gewag, aantekening♦voorbeelden:1 〈 formeel〉 être reçu à un examen avec mention honorable, très honorable • 〈 met de vermelding〉met genoegen, cum laude slagenrayer, biffer les mentions inutiles • doorhalen wat niet verlangd wordt, van toepassing isfaire mention de • gewag maken vanf -
71 passage
passage [paasaazĵ]〈m.〉1 doorgang ⇒ doortocht, toegang4 overtocht ⇒ passage, oversteek6 galerij ⇒ passage, gang♦voorbeelden:passage clouté • voetgangersoversteekplaats, zebrapassage protégé • voorrangskruisingcéder le passage • voorrang geven, verlenenprendre au passage • onderscheppenpassage à niveau • overwegêtre de passage à • op doorreis, doortocht zijn in2 le passage des cigognes • de trek, trektijd van de ooievaarsoiseau de passage • trekvogelpassages nuageux • overtrekkende wolkenveldenau passage • in het voorbijgaansur le passage de qn. • op iemands weg, routeavoir un passage à vide • er even (met zijn gedachten) niet bij zijnpassage à tabac • mishandeling, afranseling 〈 tijdens politieverhoor〉→ examenm1) doorgang, toegang5) passage [muziek, geschrift]6) galerij, gang -
72 présenter
présenter [preezãtee]♦voorbeelden:¶ présenter bien, mal • een goede, slechte indruk makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 tonen7 aanbieden ⇒ voorleggen, uiteenzetten♦voorbeelden:présenter un intérêt particulier • iets bijzonders, opmerkelijks hebbenprésenter des symptômes • symptomen vertonenprésenter son permis de conduire • zijn rijbewijs laten zienprésenter Homère à un examen • Homerus als examenstof kiezen1 verschijnen ⇒ zich vertonen, opkomen, zich voordoen♦voorbeelden:ça se présente comment? • hoe ziet dat eruit?deux noms se présentent à l'esprit • twee namen vallen me inse présenter chez qn. • zijn opwachting maken bij, zich vertonen bij iemandse présenter sous des formes anormales • abnormale vormen aannemenv3) presenteren4) tonen5) bieden6) uiteenzetten -
73 récipiendaire
récipiendaire [reesiepjãder]〈m.〉m2) geslaagde [universitair examen] -
74 sécher
sécher [seesĵee]1 (op)drogen ⇒ uitdrogen, verdorren→ piedII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 sécher les larmes de qn. • iemands tranen drogen, iemand troostenle soleil a séché le ruisseau • de zon heeft de beek doen opdrogenv1) (op-, uit)drogen2) dichtslaan, niets kunnen antwoorden4) verzuimen -
75 sommaire
sommaire [sommer]1 beknopt ⇒ kort (samengevat), bondig, summier♦voorbeelden:repas sommaire • eenvoudige, sobere maaltijdun sommaire • (korte) inhoudsopgave; beknopt overzichtadj1) beknopt, summier2) snel, onmiddellijk -
76 sortie
sortie [sortie]〈v.〉4 uitvoer♦voorbeelden:〈 informeel〉 être de sortie • van plan zijn uit te gaan, uit zijnse ménager une (porte de) sortie • een achterdeurtje openhoudenf1) uitgang2) afrit3) uitstapje4) uitval5) vertrek6) uitgave [boekhouding]7) uitvoer [computer]8) (het) uitkomen [boek] -
77 sortir
sortir1 [sortier]〈m.〉♦voorbeelden:au sortir du lit • bij het opstaanau sortir de l'hiver • tegen het einde van de winter————————sortir2 [sortier]1 weggaan ⇒ uitgaan, naar buiten gaan, komen (uit)♦voorbeelden:les canines sont en train de sortir • de hoektanden komen dooren sortir • zich eruit reddenque va-t-il en sortir? • wat zal er uit voortkomen?〈 informeel〉 je n'en sors pas • ik kom er niet mee klaar, ik kom er niet uitsortir d' affaire, d' embarras • zich uit de moeilijkheden reddensortir d' un sujet • van een onderwerp afdwalensortir d' un mauvais pas • zich uit een hachelijke situatie reddend' où sort-il? • waar komt hij vandaan?il n'est point sorti de sa froideur • hij heeft zijn koele houding geen moment laten varensortir de la légalité • onwettig handelencela sort de ma compétence • dat valt buiten mijn bevoegdheidsortir de la vie • stervensortir de maladie • pas beter zijn van een ziektela rivière est sortie de son lit • de rivier is buiten haar oevers getredencela m'est sorti de la tête • dat is me ontschotenne pas vouloir sortir de là • ergens bij blijvensortir de table • van tafel opstaansortir de l'ordinaire • anders dan anders zijnnous sortons de l'automne • de herfst is voorbijsortir de son calme • zijn kalmte verliezensortez! • eruit!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 buiten zetten, brengen ⇒ halen (uit)4 op de markt brengen ⇒ uitbrengen, publiceren♦voorbeelden:cela nous sortira de l'ordinaire • dat is weer eens wat anders♦voorbeelden:se sortir d' une situation • zich uit een situatie reddenv1) weggaan, uitgaan2) uitkomen, verschijnen [boek]4) uitlaten [hond]6) halen (uit)7) eruit gooien8) op de markt brengen, publiceren -
78 zéro
zéro [zeeroo]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord, telwoord〉1 nul ⇒ nulpunt, niets♦voorbeelden:1 degré, état zéro • nulgraad, nultoestandà zéro heure • om twaalf uur 's nachtsavoir le moral à zéro, être à zéro • in de put zittencollectionner les zéros • veel nullen, slechte cijfers halenpartir de zéro • van niets af, van voor af aan beginnen1. m1) nul2) nulpunt2. adjgeen (enkele), nul -
79 agrégation
agrégation [aagreegaasjõ]〈v.〉 -
80 bachotage
См. также в других словарях:
examen — [ ɛgzamɛ̃ ] n. m. • 1339; mot lat. « aiguille de balance », de exigere « peser » 1 ♦ Action de considérer, d observer avec attention. ⇒ considération (1o), étude, inspection, investigation, observation, recherche. Examen destiné à apprécier (⇒… … Encyclopédie Universelle
examen — EXÁMEN, examene, s.n. 1. Mijloc de verificare şi de apreciere a cunoştinţelor dobândite de elevi, de studenţi, de candidaţi pentru ocuparea unui loc, a unui post etc. ♢ Examen de diplomă = examen susţinut în faţa unei comisii speciale, după… … Dicționar Român
examen — EXAMEN. s. m. Recherche exacte, soigneuse, discussion exacte. Faites l examen de ce livre. examen de conscience. On appelle aussi, Examen, Les questions qu on fait à quelqu un pour sçavoir s il est capable du degré, de l employ où il veut estre… … Dictionnaire de l'Académie française
Examen — Saltar a navegación, búsqueda Examen se puede referir a los siguientes artículos Exploración física o examen físico Exploración complementaria, parte de un examen médico Examen de sangre Examen genético Examen (evaluación estudiantil) Examen… … Wikipedia Español
examen — (Del lat. exāmen). 1. m. Indagación y estudio que se hace acerca de las cualidades y circunstancias de una cosa o de un hecho. 2. Prueba que se hace de la idoneidad de una persona para el ejercicio y profesión de una facultad, oficio o ministerio … Diccionario de la lengua española
examen — sustantivo masculino 1. Prueba que se hace para demostrar la aptitud en una cosa: Aprobó el examen de conducir. Mañana tenemos un examen de inglés. He suspendido el examen. Sinónimo: ejercicio. 2. Observación, estudio o análisis que se hace para… … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
Examen — Sn std. (16. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. exāmen Prüfung (eigentlich: das Zünglein an der Waage ), einer Ableitung aus l. exigere (exāctum) abwägen, untersuchen , zu l. agere treiben, betreiben und l. ex . Also eigentlich: das Austarieren,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
examen — m. med. Cualquier investigación, observación o inspección llevada a cabo con un fin diagnóstico, ya sea mediante los sentidos o con el apoyo de instrumentos concretos. Según el método que se utiliza se habla de un examen radiológico, endoscópico … Diccionario médico
Examen — Ex*a men, n. [L., the tongue of a balance, examination; for exagmen, fr. exigere to weigh accurately, to treat: cf. F. examen. See {Exact}, a.] Examination; inquiry. [R.] A critical examen of the two pieces. Cowper. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Examen — bezeichnet: eine Prüfung Examen (Film), einen US amerikanischen Horrorfilm von Jimmy Huston von 1981 (Originaltitel: Final Exam) Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit demselben Wort bezeichneter Begriffe … Deutsch Wikipedia
Exāmen — (lat), 1) Untersuchung, Prüfung; 2) Prüfung der Kenntnisse Jemands; so Schul , Candidaten , Prediger , Offizier E. etc.; es heißt, wenn es bes. streng ist, E. rigorōsum. Derjenige, welcher examinirt, heißt Examinator; welcher examinirt wird,… … Pierer's Universal-Lexikon