-
1 comptabilité
-
2 sortie
sortie [sortie]〈v.〉4 uitvoer♦voorbeelden:〈 informeel〉 être de sortie • van plan zijn uit te gaan, uit zijnse ménager une (porte de) sortie • een achterdeurtje openhoudenf1) uitgang2) afrit3) uitstapje4) uitval5) vertrek6) uitgave [boekhouding]7) uitvoer [computer]8) (het) uitkomen [boek] -
3 comptable
comptable [kõtaabl]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 boekhoud- ⇒ de boekhouding betreffend, boekhoudkundig♦voorbeelden:comptable de • verantwoordelijk voorcomptable envers • verantwoordelijk ten opzichte vanm/fboekhouder/-dster, accountant -
4 écriture
écriture [eekrietuur]〈v.〉1 schrift♦voorbeelden:1 écriture script • blokletters, blokschriftécriture anglaise, couchée • schuinschriftécriture spéculaire • spiegelschriftécriture en chiffres • cijferschriftécriture chiffrée • cijferschrift6 écriture passée au débit, au crédit • debitering, crediteringpasser une écriture • een boeking makentenir les écritures • de boekhouding doen1. f1) schrift3) handschrift4) stijl5) geschrift, document [juridisch]2. écrituresf pl -
5 livre
livre [lievr]I 〈m.〉1 boek♦voorbeelden:livre de chevet • lievelingsboeklivre de classe • schoolboeklivre de cuisine • kookboeklivre d'images • prentenboek, plaatjesboeklivre des offices • gebedenboek, getijdenboeklivre de poche • pocket(boek)livre de référence • naslagwerklivre blanc • witboekil parle comme un livre • hij spreekt wijze woordentraduire à livre ouvert • voor de vuist weg vertalenles livres • de theorie, de boekenkennis2 livre de bord • scheepsjournaal, logboeklivre d'or • adelboek, guldenboektenir les livres • de boekhouding doenII 〈v.〉1. m 2. f -
6 poste
poste [post]I 〈m.〉1 post ⇒ wachtpost, wachthuis3 post ⇒ functie, plaats, betrekking4 dienst ⇒ ploeg, werkperiode5 post ⇒ inrichting, plaats waar bepaalde technische installaties zijn opgesteld7 post ⇒ post op begroting, rekening in boekhouding♦voorbeelden:occuper son poste • op post staan2 conduire au poste • naar 't bureau brengen, opbrengenposte vacant • vacatureposte d'essence • benzinestationposte d'incendie • brandmelderposte de pilotage • stuurhut, cabineposte de secours • hulppost, EHBOposte émetteur • zendstation, zenderII 〈v.〉♦voorbeelden:1 Postes et Télécommunications • Posterijen, Telegrafie, Telefoniemettre à la poste • op de post doen→ lettre1. m1) (wacht)post2) politiepost3) functie4) inrichting5) toestel [radio, tv]2. f1) post2) postkantoor -
7 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
8 échelette
-
9 ratio
-
10 tenir la comptabilité
tenir la comptabilité -
11 tenir les livres
tenir les livres -
12 tenir les écritures
tenir les écritures
См. также в других словарях:
Belgische Feldpost — Der Beitrag will einen Überblick über die Geschichte der belgischen Feldpost seit 1830 geben, wobei der Schwerpunkt auf dem Einsatz nach dem Ersten und Zweiten Weltkrieg in Deutschland liegt. Er entstand in einer Zusammenarbeit mit „Belgische… … Deutsch Wikipedia