-
1 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
2 die
♦voorbeelden:die hond • ce chiendie Jan toch! • ce sacré Jean!die man • cet hommedie mannen • ces hommesdie vrouw • cette femmedie vrouwen • ces femmes1 [bij nadruk op de tegenstelling of bij tegenstelling]celui-là, celle-là, < meervoud> ceux-là, celles-là2 [bij nadruk, of bij gebruik in plaats van persoonlijk voornaamwoord] 〈 als onderwerp〉 il(s), elle(s); 〈 als lijdend voorwerp〉 le, la, les; 〈 als meewerkend voorwerp〉 lui, leur3 [gevolgd door een voorzetselbepaling, meestal ingeleid door ‘van’]celui, celle, ceux, celles4 [gevolgd door een bijvoeglijke bijzin]celui, celle, ceux, celles♦voorbeelden:2 ken je P.? Nee, die heb ik nooit ontmoet • connais-tu P.? Non, je ne l'ai jamais rencontrédie is me toch oud geworden! • c'est fou ce qu'il a vieilli!die is goed! • elle est bien bonne!3 niet deze boom, maar die bij de schutting • non pas cet arbre-ci mais celui qui se trouve près de la palissade4 ik accepteer deze jurk niet; het is niet die die ik uitgezocht heb • je n'accepte pas cette robe; ce n'est pas celle que j'avais choisiemeneer die en die • monsieur Unteldie en die • un tel, une tellemevrouw die en die • madame Untel1 〈 als onderwerp in de Franse bijzin〉 qui, < als lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde> que, <voorafgegaan door het voorzetsel ‘à’> qui♦voorbeelden:dat is een vraag die ik niet verwachtte • c'est une question à laquelle je ne m'attendais pasik ben niet meer de vrouw die ik was • je ne suis plus la femme que j'étaisde was die gestreken is • le linge qui a été repassé -
3 bak
♦voorbeelden:een bak met planten • un bac de plantes2 dat is me ook een bak! • elle est bien bonne!in de bak zitten • être en taulehij zal wel aan de bak komen • 〈 werk〉 il réussira à trouver du travail; 〈 beurt〉 ce sera (à) son tour -
4 dat is een aardige mop
dat is een aardige mopelle est bien bonne! 〈 ook ironisch〉 -
5 dat is een goeie!
dat is een goeie!elle est bien bonne! -
6 dat is me ook een bak!
dat is me ook een bak!elle est bien bonne! -
7 die is goed!
die is goed!elle est bien bonne! -
8 ha
ha1 ha!♦voorbeelden:1 ha! ben je daar? • ha! tu es là!ha, ha, die is goed! • ha, ha! elle est bien bonne! -
9 ha, ha, die is goed!
ha, ha, die is goed!ha, ha! elle est bien bonne! -
10 mop
♦voorbeelden:een flauwe mop • une plaisanterie fadeeen schuine mop • une blague oséevuile moppen • histoires cochonnesmoppen tappen • raconter des blaguesvoor de mop iets doen • faire qc. pour s'amuser -
11 zien
1 [niet blind zijn] voir2 [kijken] regarder3 [er uitzien] avoir l'air (de)4 [+ op][uitzicht geven] donner (sur)♦voorbeelden:scheel zien • loucherslecht zien • avoir la vue faiblemet één oog zien • ne voir que d'un oeilhet ziet zwart van de mensen • c'est noir de mondezo te zien gaat het nog niet zo best • ça n'a pas l'air d'aller mieuxII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] voir♦voorbeelden:ik zie hem liever gaan dan komen • moins je le vois, mieux je me porte〈 figuurlijk〉 iemand niet kunnen zien • ne pas pouvoir souffrir qn.iets laten zien • montrer qc.zich ergens laten zien • se montrerdat moet ik nog zien • c'est à voiriets wel eens willen zien • vouloir voir qc.ik zie die baan zitten • j'ai envie de ce jobik zie haar zitten • elle est bienik zie het niet zitten om dat te doen • ça ne me dit rien de faire çahet niet meer zien zitten • 〈 radeloos zijn〉 ne plus savoir à quoi s'en tenir; 〈 geen oplossing zien〉 ne plus savoir comment s'en sortirdan zul je eens wat zien • tu vas voirwe zullen zien • on verrawe zullen zien wat we gaan doen • nous verrons ce que nous feronsdat zie ik niet • 〈 daar ben ik het niet mee eens〉 je vois les choses autrement; 〈 dat begrijp ik niet〉 je (ne) vois pas〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand graag zien • aimer qn.zo zie je maar weer! • et voilà!tot ziens • au revoiriets voor zich zien • s'imaginer qc.ik zie het al voor me • je le vois déjàwaar ziet u me voor aan? • pour qui me prenez-vous?bij het zien van hem • à sa vuezie je, ziet u • vois-tu, voyez-vousmij niet gezien • à d'autresik zie mij al • je m'y vois déjàer vanaf zien • s'abstenir de qc.het voor gezien houden • tenir qc. pour vugraag zien dat … • aimer que …zie het maar klaar te spelen! • tâche donc d'y parvenir! -
12 wel
wel11 [algemeen] bien2 [om een ontkenning tegen te spreken]si3 [weliswaar] il est vrai que♦voorbeelden:1 dat is wel wenselijk • espérons-le!ik ben niet wel • je ne suis pas bienhet bevalt me hier wel • je me plais bien icimen moet hem wel bewonderen • on ne peut pas ne pas l'admirerhij durft wel • il ne manque pas de toupet‘hoe is het ermee?’ ‘het gaat wel’ • ‘comment ça va?’ ‘couci-couça’als ik het wel heb • si je ne me trompedat kan wel • cela se peuthij komt wel • il viendra, croyez-moiu kunt wel gaan • vous pouvez disposerje lijkt wel gek • tu n'es pas un peu fou, non?dat mag wel • c'est permishij voelt zich niet wel • il ne se sent pas bienweet je wel wie je voor je hebt? • savez-vous à qui vous parlez?ik wil best wel • je ne dis pas nonhij zal nu wel vertrokken zijn • il doit être parti maintenantzeg dat wel! • à qui le dis-tu!je zult wel denken … • tu dois te demander ce que cela signifie …wel degelijk • absolumenthij is wel eens ziek • il lui arrive d'être maladeik zou u wel eens op mijn plaats willen zien • je voudrais vous y voirwel nee! • mais non!dat zullen wij nog wel eens zien • c'est ce qu'on verramet mijn jas kom ik de winter nog wel door • mon manteau fera encore l'hiverwel te rusten! • bonne nuit!wel zeker! • que si!ik hoop van wel • j'espère (bien)niet(es)! wél(les) • non! si!het kan er wel mee door • ça peut allerdat zal wel niet • sans doute que nonze zal wel ziek zijn • elle est sans doute maladehij redt zich wel • il s'en sortira (bien)het gaat wel weer over • ça passerawij vermaken ons wel hoor! • on s'amuse, ne vous en faites pas!ik heb hem wel drie jaar niet gezien • ça fait bien trois ans que je ne l'ai (pas) vuwat moet dat wel niet kosten • ça ne doit pas être pour rien3 hij is wel rijk, maar niet gelukkig • s'il est riche, il n'en est pas heureux pour autantJaap heeft het wel gezegd, maar … • il est vrai que Jacques l'a dit, mais …dát wel • ça oui¶ dat was me het dagje wel! • quelle journée!dat dacht ik wel • je m'en doutaisnee, wat denk je wel! • non, mais des fois!die minuut leek wel een uur • cette minute a duré une heurewat een rotweer, we treffen het wel • quel sale temps, on n'a pas de veine!dat wist ik wel • je le savais (bien)zie je nu wel • (tu vois,)je te l'avais bien ditdat komt wel eens voor • ça arrive parfoisheb je wel eens Japans gegeten? • est-ce que tu as déjà mangé japonais?zo is het wel genoeg • en voilà assezdank u wel • merci (bien)————————wel21 eh (bien)!♦voorbeelden:1 wel allemachtig! • (sacré) nom d'une pipe!wel? wat zeg je daarvan? • eh bien, qu'en dis-tu?wel, wel! • tiens, tiens!wel nee! • mais non! -
13 best
best1〈de, het〉♦voorbeelden:je moet beter je best doen • il faut que tu fasses encore plus d'effortsop zijn best • au mieuxhij is op zijn best • il donne le meilleur de lui-mêmeiets ten beste geven • faire entendre qc.————————best21 [overtreffende trap van ‘goed’] le meilleur2 [van uitstekende kwaliteit] très bon/bonne3 [braaf] bon4 [bij aanspreekwoorden]cher/chère♦voorbeelden:de beste leerlingen van de klas • les meilleurs élèves de la classeje bent een bovenste beste • tu es une perlezij kwam als de beste uit de bus • elle se révéla être la meilleurehet beste van iets hopen • espérer que tout ira pour le mieuxhet beste van iets maken • faire pour le mieuxhet beste van het beste • ce qu'il y a de mieux→ link=eerste eersteII 〈 bijwoord〉1 [overtreffende trap van ‘goed’] le mieux2 [uitstekend] très bien3 [afzwakking] assez♦voorbeelden:deze plant doet het het best op een vochtige bodem • cette plante préfère les terrains humidesjij kent hem het beste • c'est toi qui le connais le mieuxje weet het best • tu le sais fort bienniet zo best • pas fameuxhoe gaat het? best • ça va? pas mal→ link=lest lesthet is best een goed boek • ce livre n'est pas malik vind het best lekker • ce n'est pas mauvais du toutdat is best moeilijk • c'est plutôt difficilehij heeft het er best moeilijk mee • à vrai dire c'est difficile pour luihet is best mogelijk • c'est bien possibledat zou best kunnen • cela se pourrait bienbest wel • bel et bienik heb er best wel onder geleden • je ne cache pas que j'en ai souffert -
14 zitten
1 [algemeen] être2 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train de3 [m.b.t. kleding] aller4 [+ op][lid zijn van, beoefenen] faire (de qc.)5 [gevangen gehouden worden] faire de la taule♦voorbeelden:het blijft niet zitten • cela ne tient paser eens voor gaan zitten • 〈 ergens werk van maken〉 s'y mettre; 〈 de tijd nemen〉 prendre son temps (pour)hoe zit dat in elkaar? • 〈 juiste toedracht〉 qu'est-ce qu'il en est exactement?; 〈m.b.t. mechanisme〉 comment est-ce que cela fonctionne?daar zit 'm de moeilijkheid • voilà le hicergens heel aardig zitten • être très bien qp.〈 figuurlijk〉 er zit iets achter • il y a qc. là-dessoushet zit er (dik) in • il y a (bien) des chanceshet zit er dik in dat … • il y a gros à parier que …er zit niets anders op dan … • il n'y a rien d'autre à faire que de … 〈+ onbepaalde wijs〉dat zit wel goed • pas de problèmeshet zit los • cela ne tient paszit stil! • ne bouge pas!hij zit altijd thuis • il ne sort jamais de chez luiwaar zit hij toch? • où peut-il bien être?aan het raam zitten • être à la fenêtreaan tafel zitten • être à tableaan de koffie zitten • être en train de prendre le café〈 figuurlijk〉 ik zit al een uur boven mijn opstel • cela fait déjà une heure que je travaille à ma rédactionin het bestuur zitten • être membre du comitéin het derde jaar zitten • être en troisième annéenog in de kleine kinderen zitten • avoir encore des enfants en bas âgehet zit in de familie • c'est dans la familleonder de verf zitten • être couvert de peintureop een kantoor zitten • travailler dans un bureauop school zitten • aller à l'écoleer zit een vlek op je jurk • il y a une tache sur ta robe〈 met een gebaar naar de keel〉 het zit me tot hier! • j'en ai jusque-là!zit! • assis!die stoel zit lekker • cette chaise est confortablehet zit eraan te komen • ça vientwegens diefstal zitten • être en prison pour volwij zijn (hier) blijven zitten • nous sommes restés iciergens mee blijven zitten • ne pas arriver à se débarrasser de qc.op school blijven zitten • redoubler une classe〈 figuurlijk〉 laat maar zitten • 〈doe niets; ook m.b.t. gesprek〉 laisse(z) tomber; 〈m.b.t. wisselgeld〉 garde(z) la monnaiehij heeft zijn vrouw laten zitten • il a abandonné sa femme〈 figuurlijk〉 het er niet bij laten zitten • 〈 er werk van maken〉 s'occuper de qc.; 〈 iemand belonen〉 exprimer sa gratitudeiets niet op zich laten zitten • ne pas accepter qc.die zit! • 〈 rake opmerking〉 c'est bien envoyé!daar zit het hem niet in • ce n'est pas çadaar zit wat in • il y a du vrai là-dedans〈 figuurlijk〉 en als dat gebeurt, dan zit je • et si cela arrive, te voilà dans le pétrinerdoorheen zitten • n'en plus pouvoirhet zit erop • voilà une bonne chose de faite!de vakantie zit erop • les vacances sont terminéesdat zal hem niet glad zitten • il le payera cherdat idee zit mij niet lekker • cette idée ne me plaît pashet zit dat meisje niet mee • cette fille n'a pas de chancewaar zit het hem in? • à quoi cela tient-il?aan iets zitten • toucher à qc.achter iemand, iets aan zitten • courir après qn., qc.hoe zit het dan met …? • qu'en est-il de …?〈 figuurlijk〉 met iets zitten • ne pas savoir que faire de qc.met een probleem zitten • avoir un problème -
15 weg
weg1〈de〉♦voorbeelden:eigen weg • chemin privéde openbare weg • la voie publique〈 figuurlijk〉 iemand van de rechte weg afleiden • détourner qn. du droit cheminde weg bereiden • préparer la voie〈 figuurlijk〉 de weg effenen voor iemand • préparer le terrain pour qn.zijn eigen weg gaan • suivre sa propre voiezijn weg vinden • faire son cheminiemand de weg wijzen • montrer le chemin à qn.aan de weg naar Delft • au bord de la route de Delftzo oud als de weg naar Kralingen, Rome • vieux comme le mondeop weg gaan (naar) • se mettre en route (pour)〈 figuurlijk〉 iemand op weg helpen • mettre qn. sur la (bonne) voiehij is op weg beroemd te worden • il est en passe de devenir célèbrede wagen ligt vast, goed op de weg • la voiture tient bien la route〈 spreekwoord〉 de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens • l'enfer est pavé de bonnes intentions〈 spreekwoord〉 wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks • qui édifie en grande place, fait maison trop haute ou trop basselangs deze onsympathieke weg • par ce moyen peu sympathiquelangs vreedzame weg • par la négociationeen weg te voet afleggen • parcourir un chemin à piediemand de weg afsnijden • couper la route à qn.zich een weg banen • se frayer un cheminmet zijn geld geen weg weten • ne pas savoir que faire de son argentiemand iets in de weg leggen • mettre des bâtons dans les roues à qn.iemand in de weg lopen • être dans les jambes de qn.dat zit me in de weg • ça m'irriteiemand in de weg staan • gêner qn.problemen uit de weg ruimen • résoudre des problèmesuit de weg kunnen • savoir comment s'y prendre (avec qn., qc.)uit de weg! • laisse(z)-moi passer!iemand uit de weg gaan • éviter qn.iemand uit de weg ruimen • liquider qn.→ link=wil wil————————weg2〈 bijwoord〉1 [afwezig] parti2 [niet te vinden] disparu3 [+ van][verrukt] fou/fol/folle4 [verwijderd] loin♦voorbeelden:weg wezen! • allez, ouste!weg met …! • à bas …!¶ als dat gebeurt ben je weg • dans ce cas-là, tu seras fichuiets weg hebben van • ressembler un peu à〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets weg zijn • avoir pigé qc.in het wilde weg schieten • tirer au hasard -
16 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
17 mooi
mooi, hè?beau, hein?————————1 [algemeen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 beau/bel/belle 〈 ook ironisch〉; 〈 bijwoord〉 bien ⇒ 〈 ironisch〉 joliment♦voorbeelden:op een mooie dag • un beau joureen mooie manier (van doen) is dat! • belle façon d'agir!een mooi salaris • un beau salaireje hebt mooi lachen • tu as beau (jeu de) rirehet is mooi (geweest) zo • cela suffitzij is mooi geslaagd • elle a réussi haut la maindat is mooi meegenomen! • c'est toujours ça de pris!zich mooi maken • se faire beau/belleiets mooi vinden • aimer qc.iets mooier voorstellen (dan het is) • embellir qc.〈 ironisch〉 hij was mooi op weg om alcoholicus te worden • il était bien parti pour devenir alcooliquewe zijn er mooi van afgekomen • nous nous en sommes tirés à bon comptewel nu nog mooier! • ça alors!het is te mooi om waar te zijn • c'est trop beau pour être vraimooi zo! • bravo!〈 ironisch〉 jij bent (me) ook een mooie! • tu es bien bon(ne), toi!… dat het niet mooi meer was • …, c'était terribledat is niet zo mooi van je • c'est pas joli, joli, ce que tu as faithet mooiste is, dat … • 〈 ook niet ironisch〉 le plus beau de l'histoire, c'est que … -
18 ook
2 [zelfs] même3 [als versterking] vraiment6 [misschien] peut-être♦voorbeelden:1 ook een mop! • la bonne blague!〈 ironisch〉 dat is ook een standpunt! • en voilà une idée!mij ook goed! • d'accord!zo kun je er ook over denken • c'est une opinion qui se défend't is ook wat! • quelle affaire!dat is ook wat moois! • c'est du joli!ik ben er ook nog! • et moi! on m'oublie!weg! en gauw ook! • allez ouste, et plus vite que ça!ik ook niet • moi non plusdoe ook zo • faites-en autantook namens mijn man zend ik u … • mon mari se joint à moi pour vous envoyer …als ook • ainsi queniet alleen …, maar ook … • non seulement … mais encore …wat u ook zegt • vous avez beau direwat het resultaat ook moge zijn • quel que soit le résultatwat er ook gebeurt • quoi qu'il arrivewie (dan) ook • qui que ce soithoe heet hij ook al weer? • comment s'appelle-t-il déjà?hoe weinig ook • si peu que ce soithoe dom hij ook is • aussi bête qu'il soit4 zij heeft hard gewerkt, zij is dan ook geslaagd • elle a travaillé dur, aussi a-t-elle réussi5 zij is eindelijk geslaagd, zij had dan ook hard gewerkt • elle a fini par réussir, il faut dire qu'elle avait travaillé dur¶ dat gezanik ook! • ces éternelles jérémiades!ook al protesteert u • vous avez beau protesterook al is hij niet rijk • bien qu'il ne soit pas riche -
19 kunnen
1 [algemeen] pouvoir2 [vermogen, geschiktheid] savoir♦voorbeelden:hij kan het niet meer bijhouden • il est débordédat kan híj doen! • il peut se le permettre, lui!je kunt hier heel lekker eten • on mange très bien, iciu kunt gaan • vous pouvez disposerje kunt gaan! • va-t-en, allez-vous-en!zijn ogen niet kunnen geloven • ne pas en croire ses yeuxhet met iemand kunnen vinden • s'entendre avec qn.elkaar kunnen vinden • réussir à se mettre d'accordzich in iets kunnen vinden • se reconnaître dans qc.ze kan uren voor zich uit zitten staren • il lui arrive de rester des heures à contempler le videhad jij dat gekund? • tu en aurais été capable?je kunt het of je kunt het niet • c'est une question de compétenceik kan daar niets mee (doen)laat eens zien wat je kunt • montre un peu ce que tu sais fairehij kan er wat van • il est rudement fortichehij kan er niet over uit • il en parle tout le tempswe kunnen er niet onderuit • il n'y a pas moyen d'y échapperhij kan niet meer • il n'en peut plusik kan niet meer van het lachen • je n'en peux plus de rirebuiten iets kunnen • pouvoir se passer de qc.ergens tegen kunnen • (pouvoir) supporter qc.tegen iemand op kunnen • être de taille à se mesurer avec qn.ervan op aan kunnen • pouvoir compter dessuserg goed kunnen leren • avoir une grande facilité pour apprendreniet kunnen liegen • être incapable de mentirniets kunnen onthouden • n'avoir aucune mémoiregoed kunnen paardrijden • être bon cavalier, bonne cavalièregoed kunnen tekenen • avoir un joli coup de crayonhij kan goed zingen • il chante bienhet zou kunnen • ça se pourraitdat kan zo wel • ça peut allerdat kan een andere keer wel • ce sera pour une autre foiszó kan het niet langer • ça ne peut plus durerhet deksel kan er niet af • on, je n'arrive pas à dévisser le couverclehet kan ermee door • ça iradie trui kán gewoon niet • ce pull est immettablehet kan niet op • il y en a en veux-tuze kán me wat! • qu'elle aille se faire voir ailleurs! • ↑ que veux-tu, que voulez-vous que j'en fasse? -
20 geluk
♦voorbeelden:een pril geluk • un bonheur naissantgeluk brengen • porter bonheurhopen op geluk • espérer trouver le bonheuriemand geluk wensen • souhaiter du bonheur à qn.iemand deelgenoot maken van zijn geluk • partager son bonheur avec qn.niet voor het geluk geschapen zijn • ne pas être né pour le bonheuruw geluk staat op het spel • il y va de votre bonheurstom geluk • un coup de chancezijn geluk beproeven • courir sa chanceik heb geluk gehad • j'ai eu de la chanceze hebben ook niet veel geluk! • ils ne sont pas gâtés!het geluk is met hem • la chance lui souritdat is een geluk bij een ongeluk • c'est encore une chanceer komt een beetje geluk bij • il y a une petite part de chancehet was zijn geluk dat hij zwemmen kon • il a eu la chance de savoir nagerik zou ook wel eens zo'n gelukje willen hebben • j'aimerais bien avoir une telle aubainegeluk ermee! • bonne chance!bij geluk • par chancegeluk hebben in de liefde • être heureux en amourgeluk hebben in het spel • être heureux au jeuhij mag van geluk spreken • il peut se féliciterdat is meer geluk dan wijsheid • il, elle a plus de chance que de méritezijn geluk niet op kunnen • se pâmer d'aisenog een geluk dat … • encore heureux que …
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Elle est bien bonne ! — ● Elle est bien bonne ! se dit d une histoire vraiment drôle, ou d une nouvelle étonnante … Encyclopédie Universelle
bonne — [ bɔn ] n. f. • 1708 t. d affection; 1762 « gouvernante d enfants »; subst. fém. de 1. bon 1 ♦ Vieilli Bonne à tout faire : domestique s occupant du ménage, du linge, des courses, de la cuisine, etc. ⇒ domestique. Bonne d enfants. ⇒ gouvernante,… … Encyclopédie Universelle
elle — [ ɛl ] pron. pers. f. • ele Xe; lat. illa ♦ Pron. pers. f., 3e p. du sing. (elle) et du plur. (elles). 1 ♦ Employé comme sujet représentant un n. f. de personne ou de chose déjà exprimé ou qui va l être (correspond au masc. il, ils). « Madame n a … Encyclopédie Universelle
Est à laine Mérinos — Est à laine mérinos … Wikipédia en Français
bien — BIEN. s. mas. Ce qui est bon, utile, avantageux, convenable. Le souverain bien. Le bien public. Le vrai bien. Rendre le bien pour le mal. Il faut aller au bien de la chose. f♛/b] On dit proverbialement, Nul bien sans peine, pour dire, que Tout ce … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
bien — 1. bien [ bjɛ̃ ] adv. et adj. • Xe; lat. bene ♦ Compar. de bien. ⇒ mieux. I ♦ Adv. 1 ♦ Adv. de manière (opposé à 2. mal) D une manière conforme à une norme (esthétique, intellectuelle, morale, sociale, technique...), à ce que l on peut attendre.… … Encyclopédie Universelle
bonne — bon, bonne (bon, bo n . L n ne se lie pas quand bon n est pas devant son substantif : il est bon et brave, dites : bon et brave ; mais l n se lie quand bon est devant son substantif : un bon ami, dites : un bo n ami ; au pluriel l s se lie : de… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
bien — 1. (biin ; l n ne se lie jamais : ce bien est à moi, dites : ce biin est à moi, en donnant à biin la nasalité qui est dans in digne, et non ce biin n est à moi) s. m. 1° Ce qui est juste, honnête. Le bien et le beau. Le bien et la justice… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
BIEN-ÊTRE (ÉCONOMIE DU) — L’économie du bien être jouit d’un statut ambigu au sein de la science économique: couronnement de l’analyse positive dont elle permettrait la traduction objective en termes normatifs, pour les uns, l’économie du bien être se voit refuser le… … Encyclopédie Universelle
Bonne chance Charlie — Bonne chance, Charlie De gauche à droite : Jason Dolley (« PJ »), Bridgit Mendler (« Teddy ») et Bradley Steven Perry (« Gabe ») en 2 … Wikipédia en Français
EST-OUEST (RELATIONS) — La question des relations Est Ouest remonte à la révolution russe de 1917; elles se sont développées à partir d’une trame qui n’a pas beaucoup changé jusqu’à la disparition de l’U.R.S.S., en décembre 1991; elles reposaient sur l’existence de deux … Encyclopédie Universelle