-
1 traverser
traverser [traaversee]〈 werkwoord〉3 kruisen4 dwars door … gaan5 doordringen ⇒ doorboren, gaan (dwars) door♦voorbeelden:v1) oversteken2) doorreizen, lopen (door)3) kruisen4) dwars door.. gaan5) doordringen6) doormaken -
2 baptême
baptême [baatem]〈m.〉1 doop ⇒ (het) dopen, doopsel♦voorbeelden:recevoir le baptême • gedoopt worden2 baptême de l'air • luchtdoop, eerste vliegtochtrecevoir le baptême du feu • voor de eerste maal iets moeilijks doormaken, de vuurdoop ontvangenbaptême de la ligne • doop onder de liniem -
3 évoluer
évoluer [eevolluu.ee]〈 werkwoord〉2 zich bewegen ⇒ rondgaan, (rond)draaien♦voorbeelden:v2) zich bewegen, rondgaan -
4 passe
passe [paas]II 〈v.〉6 〈jacht; plaats waar de dieren langs komen〉♦voorbeelden:être en passe de • op weg zijn om, op het punt staan tef1) trek [dier]2) kanaal3) vluggertje4) pass [sport]5) uitval [schermen] -
5 passé
-
6 quart
quart [kaar]〈m.〉♦voorbeelden:un quart de siècle • een kwarteeuwun quart de tour • een kwartslagau quart de tour • meteen, in een wiples trois quarts du temps • de meeste tijdles trois quarts de la ville • bijna de hele stadune heure et quart, une heure un quart • kwart over eenune heure moins le quart, une heure moins un quart • kwart voor een(vivre) un mauvais quart d'heure • een moeilijk moment (doormaken)→ tiersm1) kwart2) kwartier3) wacht [schip] -
7 vivre
vivre1 [vievr]〈m.〉♦voorbeelden:couper les vivres à qn. • iemands toelage stoppen————————vivre2 [vievr]1 leven ⇒ voortbestaan, duren2 zich in leven houden ⇒ zich voeden, in zijn onderhoud voorzien3 wonen♦voorbeelden:être facile à vivre • makkelijk zijn in de omgangvivre vieux • een hoge leeftijd bereikencette mode a vécu • deze mode is voorbijje vais lui apprendre à vivre • ik zal hem eens mores lerense laisser vivre • Gods water over Gods akker laten lopensavoir vivre • weten hoe men zich gedragen moetqui vive? • wie is daar?〈 spreekwoord〉 qui vivra verra • wie dan leeft, die dan zorgtqn. qui a (beaucoup) vécu • iemand die een rijk leven heeft gehadvivre dans la mémoire des gens • in de herinnering van de mensen voortlevenil faut bien vivre • je moet toch je brood verdienenavoir de quoi vivre • genoeg hebben om van te levenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doormaken ⇒ voelen, ondervinden♦voorbeelden:v1) leven2) wonen -
8 passer par là
passer par là -
9 recevoir le baptême du feu
recevoir le baptême du feuvoor de eerste maal iets moeilijks doormaken, de vuurdoop ontvangenDictionnaire français-néerlandais > recevoir le baptême du feu
-
10 revivre
revivre [rəvievr]1 herleven ⇒ weer opleven, tot nieuwe bloei komen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 traverser une période difficile
traverser une période difficileDictionnaire français-néerlandais > traverser une période difficile
-
12 un mauvais quart d'heure
un mauvais quart d'heure————————(vivre) un mauvais quart d'heureDictionnaire français-néerlandais > un mauvais quart d'heure
-
13 être dans une mauvaise passe
être dans une mauvaise passeDictionnaire français-néerlandais > être dans une mauvaise passe
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский