-
1 partager
partager [paartaazĵee]2 delen in ⇒ instemmen met, delen4 bedelen ⇒ begiftigen♦voorbeelden:1 amour partagé • wederzijdse, beantwoorde liefde1 onderling, met elkaar delenv1) (ver)delen2) delen (in)4) begiftigen -
2 intéresser
intéresser [ẽteeressee]1 interesseren ⇒ de belangstelling wekken van, boeien4 betreffen ⇒ aangaan, betrekking hebben op♦voorbeelden:voilà qui vous intéressera! • dat is echt iets voor u!il intéresse ma cousine • mijn nichtje heeft een oogje op hem1 zich interesseren (voor) ⇒ belang stellen (in), aandacht schenken (aan)♦voorbeelden:personne ne s'est intéressé à moi • niemand nam notitie van mijv1) interesseren4) betreffen, aangaan -
3 participer
participer (à) [paartiesiepee]〈 werkwoord〉1 deelnemen (aan, in) ⇒ meewerken (aan)2 deel hebben (aan, in) ⇒ aandeel hebben (aan), delen (in)♦voorbeelden:¶ 〈 formeel〉 le mulet participe de l'âne et du cheval • een muilezel heeft iets van een ezel en iets van een paardv(à)1) deelnemen (aan, in)2) delen (in) -
4 associer
associer [aasosjee]1 verenigen ⇒ bijeenbrengen, samenvoegen1 〈+ à〉 zich aansluiten (bij) ⇒ 〈+ à, avec〉 een vennootschap aangaan (met), een bondgenootschap sluiten (met)1. v1) verenigen, samenvoegen3) betrekken (bij, in)2. s'associer (à)v -
5 couper
couper [koepee]♦voorbeelden:¶ couper court à • een eind maken aan, de kop indrukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)snijden ⇒ afsnijden, opensnijden, knippen, (om)hakken, maaien6 stopzetten ⇒ tegenhouden, versperren♦voorbeelden:le froid coupe les mains, les lèvres • de kou doet je handen afvriezen, doet je lippen splijtencouper un organe • een orgaan verwijderenle vent coupe le visage • de wind snijdt in je gezichtle village a été coupé du reste du monde • het dorp is van de rest van de wereld afgesnedencouper avec les dents • af-, doormidden bijtencouper avec une scie • af-, doormidden zagencouper à travers champs • de kortste weg nemencouper l'eau, le courant • het water, de stroom afsluitencouper la fièvre • de koorts doen dalencouper le mal à, dans la racine • het kwaad met wortel en tak uitroeiencouper la retraite à l'ennemi • de vijand de terugtocht afsnijdencouper le vent • tegen de wind beschermença vous la coupe! • dat verbaast je!coupez! • stop! 〈 film-, geluidsopname〉〈 telefoon〉 ne coupez pas, s.v.p. • blijft u aan de lijn a.u.b.♦voorbeelden:il se couperait en quatre pour lui • hij gaat door het vuur voor hem1. v1) snijden, scherp zijn3) (door)snijden, afsnijden, knippen, omhakken, maaien4) amputeren5) schrappen [tekst]6) verwonden7) splitsen8) stopzetten9) tegenhouden10) aanlengen11) afnemen [kaarten]12) castreren2. se couperv1) zich/elkaar verwonden3) zichzelf tegenspreken, zich verraden -
6 diviser
diviser [dieviezee]1 delen ⇒ ver-, in-, opdelen♦voorbeelden:diviser une tâche entre plusieurs personnes • een taak verdelen over verschillende mensendiviser pour régner • verdeel en heers1 zich verdelen ⇒ verdeeld worden, ingedeeld worden, zich splitsen1. v1) delen, verdelen, indelen2. se diviservzich verdelen, zich splitsen -
7 part
part [paar]〈v.〉1 deel ⇒ gedeelte, portie2 aandeel ⇒ bijdrage, percentage♦voorbeelden:1 avoir sa part de gâteau, avoir part au gâteau • meedelen in de winst, een graantje meepikkense tailler la part du lion • zich het leeuwendeel toe-eigenenil y a une part de vérité là-dedans • er zit iets waars inavoir part à • deelnemen inne pas donner sa part aux chiens • zich niet de kaas van het brood laten eten(faire) part à deux • eerlijk delen, samen delenfaire part de qc. à qn. • iemand iets mededelenfaire la part belle à qn. • iemand ruim bedelenfaire la part de • rekening houden metfaire la part des choses • inschikkelijk zijnfaire la part du feu • een deel opgeven, opofferen 〈 om de rest te behouden〉prendre part à, une part dans • deelnemen aanpour ma part • wat mij betreftpour une bonne, large part • grotendeelsFrançais à part entière • volwaardig Fransman3 autre part • ergens anders, eldersnulle part • nergensquelque part • ergensà part • apart, gescheidenà part ça • afgezien daarvan, voor de restà part moi • bij mezelfmis à part • afgezien van, behalveprendre à part • apart nemend' autre part • aan de andere kant, anderzijdsd' une part … d' autre part • aan de ene kant … aan de andere kant, enerzijds … anderzijdsde part en part • door en doorde part et d' autre • over en weer, van, aan weerskantende la part de • (uit naam) van, namens, in opdracht vanprendre en bonne, mauvaise part • goed, slecht vinden, opnemen————————part (de fondateur)f1) deel, portie2) aandeel, bijdrage3) kant, zijde -
8 séparer
séparer [seepaaree]1 scheiden ⇒ uit elkaar halen, een afstand scheppen tussen♦voorbeelden:5 zich (op)splitsen ⇒ zich afsplitsen, zich afscheiden♦voorbeelden:1. v1) scheiden, van elkaar scheiden2. se séparerv3) uiteengaan -
9 part à deux
(faire) part à deuxeerlijk delen, samen delen -
10 affrontement
affrontement [aafrõtmã]〈m.〉m1) confrontatie, botsing2) (het) bijeenbrengen [van samen te voegen delen] -
11 communion
communion [kommuunjõ]〈v.〉3 overeenstemming ⇒ eensgezindheid, het zich één voelen♦voorbeelden:exclure de la communion • van de kerkgemeenschap uitsluitenêtre en communion avec la nature • zich één voelen met de natuur→ tablef1) gemeenschap, gemeente2) communie [religie]3) overeenstemming, eensgezindheid -
12 communiquer
communiquer [kommuuniekee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (mee)delen ⇒ kennisgeven van, inzage geven in, openbaar maken♦voorbeelden:communiquer un renseignement • een inlichting verstrekken1. v1) communiceren2) meedelen, openbaar maken3) overbrengen [ziekte, warmte]2. se communiquerv1) overslaan (naar) [vuur]2) elkaar [iets] meedelen -
13 département
département [deepaartəmã]〈m.〉♦voorbeelden:m1) departement, ministerie3) afdeling, sectie -
14 division
division [dieviezjõ]〈v.〉3 deelstreepje ⇒ afbrekings-, deel-, koppelteken4 gedeelte ⇒ afdeling, (onder)deel♦voorbeelden:→ généralf1) (ver)deling, indeling2) staartdeling3) koppelteken4) divisie, afdeling5) tweedracht -
15 douleur
douleur [doelur]〈v.〉♦voorbeelden:être sensible à la douleur • kleinzerig zijnnous avons la douleur de vous annoncer • hiermede vervullen wij de droeve plicht u mede te delen 〈 tekst op rouwkaart〉éprouver une douleur • pijn, verdriet hebbenraviver une douleur ancienne • oud zeer weer naar boven halen1. fpijn, verdriet2. douleursf pl -
16 moitié
moitié [mwaatjee]〈v.〉♦voorbeelden:il, elle est une moitié d'homme, de femme • hij, zij is zeer klein (van stuk)vers la moitié (du mois) d'octobre • ongeveer half oktoberà moitié • half, voor de helft, gedeeltelijk, grotendeelsà moitié chemin • halfweg, halverwegeà moitié fou • zo goed als gekgroupe de gens à moitié francophiles, à moitié francophobes • groep mensen deels Frans-, deels anti-Fransgezindagir, être, se mettre de moitié avec qn. • iemands compagnon, deelgenoot zijnles loyers ont augmenté de moitié • de huren zijn met de helft omhooggegaanpartager par (la), en moitié • (in tweeën) delen, halveren, door de helft doenpour moitié • voor de helftmoitié farine, moitié son • half kaf, half koren, het is noch het een noch het ander→ fautef1) helft2) echtgenote -
17 noble
noble [nobl]1 edel ⇒ statig, nobel♦voorbeelden:style noble • verheven stijldécliner noblement une aumône • een aalmoes waardig afslaan2 un(e) noble • edelman, -vrouw, edele1. m/fedelman/-vrouw2. adj1) edel, nobel2) adellijk, van adel -
18 partie
partie [paartie]〈v.〉1 gedeelte ⇒ (onder)deel, fragment, portie2 partij ⇒ spel(letje), strijd3 partij ⇒ feest, uitstapje, vermaak5 vak ⇒ specialiteit, beroep, branche, gebied♦voorbeelden:les parties (génitales, nobles) • de geslachtsdelen, edele delenla majeure partie • het merendeelfaire partie de • behoren tot, deel uitmaken vanen partie • gedeeltelijk, voor een deel(en) tout ou (en) partie • geheel of gedeeltelijken grande partie • grotendeelspartie nulle • remisequitter la partie • afzien van iets3 partie de campagne • uitstapje, picknickpartie de jambes en l'air • orgiepartie de plaisir • feestje, pretjece n'est pas une partie de plaisir • dat is geen lolletjepartie carrée • partnerruilse mettre, être de la partie • van de partij zijnse porter partie civile • smartengeld vragenavoir affaire à forte partie • met een geducht tegenstander te doen hebbenpartie prenante • ontvangende partij5 je ne suis pas dans, de la partie • ik ben er niet in thuis, 't is mijn (vak)gebied nietavoir partie liée avec qn. • onder één hoedje spelen met iemandce n'est que partie remise • uitstel is geen afstelprendre qn. à partie • iemand ergens de schuld van gevenrisquer la partie • zijn kans wagen, het erop wagenf1) gedeelte, deel2) partij, wedstrijd3) feest4) tegenstander5) vak, beroep6) branche7) stem -
19 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
20 rallier
rallier [raaljee]1 verzamelen ⇒ herenigen, hergroeperen♦voorbeelden:le navire rallie la côte • 't schip vaart naar, bereikt de kust♦voorbeelden:1. v1) herenigen, verzamelen3) verenigen, bijeenbrengen2. se rallierv
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Delen — (Делень) … Deutsch Wikipedia
Delen — Delen, Dirk van, holländ. Maler, geb. um 1605 in Heusden, gest. 16. Mai 1671 in Arnemuyden, bildete sich unter dem Einfluß des Frans Hals und war seit 1626 zu Arnemuyden in Zeeland ansässig, wo er später auch Bürgermeister wurde. Er liebte es,… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Delen — [ deːlə], Dirk van, niederländischer Maler, Deelen, Dirk van … Universal-Lexikon
delen — dèlēn m <G deléna> DEFINICIJA lagana tkanina od celuloznih prediva … Hrvatski jezični portal
délen — lna o prid. (ẹ̑) 1. ki obsega, predstavlja samo del česa: delni sončni mrk 2. ki ne obstoji v popolni meri: akcija je imela samo delen uspeh; delna prepoved jedrskih poskusov; to je samo delna rešitev / očeta je zadela delna kap; delna… … Slovar slovenskega knjižnega jezika
delén — a m (ẹ̑) tekst. volnena, včasih tudi bombažna tkanina, navadno za ženske obleke: halja iz temno modrega delena … Slovar slovenskega knjižnega jezika
delen, de Ollste deelt — Krummhörn / Upleward • de Jungste wählt teilen, aufteilen … Plattdeutsch-Hochdeutsch
Dirk van Delen — Family in the Nieuwe Kerk (Delft), 1645 Dirck Christiaensz van Delen (born ca. 1605 – died May 16, 1671) was a Dutch Golden Age painter. Biography According to Houbraken, he was born in Heusden, and was a student of Frans Hals. In 1626 he moved… … Wikipedia
Jean Van Delen — Jean van Delen, est un sculpteur bruxellois qui participa à la création de la Grand Place de Bruxelles. Il serait mort en 1703. Fils d Henri van Delen, fauconnier à la Cour des Gouverneurs des Pays Bas. Il fut élève de Luc Fayd herbe dont il… … Wikipédia en Français
Jean van Delen — Maison du Renard Jean van Delen est un sculpteur bruxellois qui participa à la création de la Grand Place de Bruxelles. Comme pour d autres membres de l École de sculpture bruxelloise, sa biographie et ses œuvres ne sont jusqu à présent qu… … Wikipédia en Français
Jean van delen — Jean van Delen, est un sculpteur bruxellois qui participa à la création de la Grand Place de Bruxelles. Il serait mort en 1703. Fils d Henri van Delen, fauconnier à la Cour des Gouverneurs des Pays Bas. Il fut élève de Luc Fayd herbe dont il… … Wikipédia en Français