-
1 élevé
élevé [eelvee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 hoog2 verheven ⇒ edel, hoog♦voorbeelden:pouls élevé • te snelle polsterrain élevé • hoogtemal élevé • ongemanierdse conduire comme un mal élevé • zich onbeschoft gedragenadj1) hoog2) verheven, edel3) welopgevoed, beleefd -
2 grand
grand1 [grã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 groot ⇒ lang, ruim4 belangrijk ⇒ voornaam, groot6 edel♦voorbeelden:une grande heure • ruim een uurhomme grand • lange manil n'y a pas grand monde • er zijn weinig mensense faire grand • groot wordenà grands frais • tegen hoge kostenen grande pompe • met grote staatsiele grand • het groteun grand • volwassene; oudere leerlinggrands amis • dikke vriendengrand blessé • zwaar gewondegrand buveur • stevige drinkergrand froid • strenge kougrand jour • klaarlichte daggrand teint • kleurechtà grands coups • hevigau grand air • in de open luchtproduire au grand jour • aan het licht brengen, publicerenau grand jamais • nooit of te nimmerla Grande Guerre • de Eerste Wereldoorloggrand homme • beroemd, groot manle grand monde • de hogere standenaller grand train • snel gaanun grand • hooggeplaatst persoongrand prix • eerste prijs6 grandes actions • goede, edele dadende grand coeur • edelmoedig————————grand2 [grã]〈 bijwoord〉1 groot♦voorbeelden:voir grand • grootse plannen hebbenen grand • op grote schaal, grootscheeps1. adj1) groot2) lang, ruim3) hoog4) volwassen5) heftig, intensief6) belangrijk, voornaam7) groot-, opper-8) edel2. adv -
3 magnanime
-
4 noble
noble [nobl]1 edel ⇒ statig, nobel♦voorbeelden:style noble • verheven stijldécliner noblement une aumône • een aalmoes waardig afslaan2 un(e) noble • edelman, -vrouw, edele1. m/fedelman/-vrouw2. adj1) edel, nobel2) adellijk, van adel -
5 brunir
brunir [bruunier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bruin maken ⇒ bruin verven, bruinenv1) donker/bruin worden2) bruinen3) polijsten -
6 élève
élevé [eelvee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 hoog2 verheven ⇒ edel, hoog♦voorbeelden:pouls élevé • te snelle polsterrain élevé • hoogtemal élevé • ongemanierdse conduire comme un mal élevé • zich onbeschoft gedragenm/f1) leerling/-e3) jonge plant, stek -
7 esprit
esprit [esprie]〈m.〉1 geest ⇒ verstand, denkvermogen2 aard ⇒ geest, karakter♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 les beaux, grands esprits se rencontrent • twee zielen, één gedachte〈 spreekwoord〉 l'esprit est prompt, la chair est faible • de geest is gewillig, maar het vlees is zwakoù avais-je l'esprit? • waar was ik met mijn gedachten?avoir l'esprit, le bon esprit de faire qc. • op het (goede) idee komen iets te doenne pas avoir tous ses esprits • niet helemaal goed bij zijn hoofd zijnperdre l'esprit • zijn verstand verliezenreprendre, retrouver ses esprits • weer tot zichzelf komen; weer bijkomenvenir à l'esprit • invallenavoir l'esprit ailleurs • er niet met zijn gedachten bij zijndans mon esprit • naar mijn ideeen esprit, par l'esprit • in de geest, in gedachtenavoir l'esprit de corps • korpsgeest, groepsgevoel hebbenavoir l'esprit de décision • besluitvaardig zijnavoir l'esprit d'entreprise • ondernemingsgeest hebben, ondernemend zijnavoir l'esprit de l'escalier • nooit alert reagerenétat d'esprit • geestestoestandesprit d'initiative • ondernemingsgeestesprit de sacrifice • opofferingsgezindheidavoir l'esprit de suite • consequent zijnavoir l'esprit aventureux • avontuurlijk (van aard) zijnavoir bon esprit • van goeden wille zijnun grand esprit • een groot, edel mensil fait preuve de mauvais esprit • het ontbreekt hem aan goede wilc'est un petit esprit • hij heeft een klein denkraamcalmer les esprits • de gemoederen bedarenne pas avoir l'esprit à faire qc. • geen zin hebben iets te doenil nous traite dans un esprit de dénigrement • hij behandelt ons altijd op een denigrerende manieravoir de l'esprit • geestig zijnce n'est pas le moment de faire de l'esprit • het is nu het moment niet om leuk te zijnesprits frappeurs • klopgeestenEsprit Saint • Heilige Geestm1) geest, verstand2) aard, karakter3) geestigheid4) spook5) adem6) alcohol -
8 doublet
-
9 ennoblir
-
10 un grand esprit
un grand espriteen groot, edel mens
См. также в других словарях:
edel — edel … Kölsch Dialekt Lexikon
edel — edel … Deutsch Wörterbuch
Edel AG — Rechtsform Aktiengesellschaft Gründung 1985 Sitz … Deutsch Wikipedia
Edel — Êdel, edler, edelste, adj. et adv. welches von den ältesten Zeiten an in sehr verschiedenen Bedeutungen gebraucht worden. 1. * Die erste und älteste Bedeutung, wenigstens von welcher man in Schriften Nachricht hat, ist verwandt, von dem alten… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Edel — ist der Familienname folgender Personen: Alfred Edel (1932–1993), deutscher Schauspieler Carl Franz Wilhelm Edel (1806–1890), deutscher Politiker Edmund Edel (1863–1934), deutscher Karikaturist, Schriftsteller und Filmregisseur, Vater Peter Edels … Deutsch Wikipedia
Edel — can refer to: * Edel Music * Nonogram a/k/a Paint by numbers (the logic puzzle) * A French cheese, Édel de Cléron, from Cléron (Franche Comté). * A name, either as a surname or first/given name. ** As a surname, it is most often of German or… … Wikipedia
edel — Adj std. (9. Jh., edili 8. Jh.), mhd. edel(e), ahd. edili, as. eđili Stammwort. Aus wg. * aþal ja edel , auch in ae. æđel , afr. ethele; Zugehörigkeitsbildung zu Adel1, also eigentlich zum Adel gehörig, vornehm , später meist übertragen gebraucht … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Edel- — [e:dl̩] <Präfixoid>: bezeichnet scherzhaft oder ironisch das im Basiswort Genannte als etwas Besseres, als etwas, was in seiner Qualität etwas Besonderes, Hochwertigeres darstellt, die veredelte Form von etwas, hervorragend ist:… … Universal-Lexikon
Edel — Edel, Edeline eigenständige Form von Namen mit »Edel« (Bedeutung: edel) … Deutsch namen
Edel — Edel, verwandt mit Adel (s. d.), bezeichnet die Größe, Vorzüglichkeit oder Erhabenheit des Charakters oder der Gesinnung. Man sagt von einem Menschen, der sich durch diese Eigenschaften auszeichnet: sein Wesen ist edel. – Bei Thieren bezieht es… … Damen Conversations Lexikon
Edel- — (edel ) alsBestimmungsworthatmeistensdenSinnvon»adelig«,»dervornehmenGesellschaftangehörend«,»hochherzig«,»edelmütig«,auch»veredelt«und»hochwertig«.IstoftauchreineIronie … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache