-
1 bout
n. vlaag, tijdje, periode, aanval (van ziekte); wedstrijd, partij[ baut]♦voorbeelden:bouts of migraine • migraineaanvallen -
2 eating bout
eetwoede -
3 bolt
boutschuif -
4 soldering iron
boutsoldeerbout -
5 bolt
adv. plotseling; helemaal--------n. grendel; bout; schroef; lichtflits; pijl; rol met stof--------v. aanschroeven; vergrendelen; sluiten; op slot doen; snel doorslikkenbolt1[ boolt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 bliksemstraal/flits♦voorbeelden:————————bolt22 (plotseling/verschrikt) op(zij)/wegspringen3 doorschieten ⇒ (vroegtijdig/te vroeg) in het zaad schieten4 met bouten bevestigd zitten/zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈Amerikaans-Engels; informeel; politiek〉 treden uit 〈 eigen partij〉 ⇒ weigeren te steunen, zich afscheiden van♦voorbeelden:bolt someone out • iemand buitensluiten————————bolt3〈 bijwoord〉1 recht♦voorbeelden: -
6 (you can) stuff yourself!
(you can) stuff yourself!je kunt me de bout hachelen, je kunt me wat! -
7 cut
adj. gesneden; verkorting, gedeelte; in prijs verlaagd--------n. snee; snijwond; gedeelte; dracht (van kleding)--------v. snijden; verkorten; verlagen; knippencut1[ kut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉slag/snee met scherp voorwerp ⇒ (mes)sne(d)e, keep, insnijding, snijwond; hak, houw; striem, (zweep)slag5 coupure ⇒ weglating, in/verkorting8 〈 benaming voor〉in/doorsnijding ⇒ geul, kloof, kanaal, doorgraving; kortere weg♦voorbeelden:cut and thrust • (woorden)steekspel, vinnig debat————————cut21 〈 benaming voor〉scheid/bewerkbaar zijn met scherp voorwerp ⇒ (zich laten) snijden/knippen/maaien, te snijden/knippen/hakken/maaien zijn2 〈 benaming voor〉een inkeping/scheiding maken ⇒ snijden; knippen; hakken, kappen, kerven; maaien4 rennen7 〈 informeel〉een plaat maken/opnemen♦voorbeelden:1 the butter/grass cuts easily • de boter/het gras snijdt/maait gemakkelijk→ cut across cut across/, cut at cut at/, cut down cut down/, cut down on cut down on/, cut in cut in/, cut into cut into/, cut out cut out/, cut through cut through/, cut up cut up/♦voorbeelden:→ cut back cut back/1 snijden in ⇒ verwonden; stuksnijden2 〈 benaming voor〉 scheiden door middel van scherp voorwerp ⇒ (af/door/los/weg)snijden/knippen/hakken; (om)hakken/kappen/zagen3 〈 benaming voor〉 maken met scherp voorwerp ⇒ kerven; slijpen; (bij)snijden/knippen/hakken; boren; graveren; snijden 〈 grammofoonplaat〉; 〈 bij uitbreiding〉 opnemen, maken 〈 grammofoonplaat〉5 〈 benaming voor〉 inkorten ⇒ snijden (in), couperen 〈 boek, film e.d.〉; afsnijden 〈 route, hoek〉; besnoeien (op), inkrimpen, bezuinigen6 〈 benaming voor〉 stopzetten ⇒ ophouden met; afsluiten, afsnijden 〈 water, energie〉; uitschakelen, afzetten9 negeren ⇒ veronachtzamen, s laten liggen♦voorbeelden:cut the tape • het lint doorknippencut free • lossnijden/kappen/hakken; bevrijdencut someone loose • iemand lossnijden/losmakencut open • openhalen/rijtencut away • wegsnijden/hakken/knippen; snoeiencut in half/two • doormidden/in tweeën snijden/knippen/hakkencut into halves/thirds/pieces • doormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakkencut a way through the jungle • zich een weg banen door de jungle3 cut a record • een plaat maken/opnemencut one's initials into something • zijn initialen ergens in kervenmy wage was cut • mijn loon is verlaagd9 cut someone dead/cold • iemand niet zien staan, iemand straal negeren -
8 haunch
n. heup, dij, bil[ ho:ntsj]♦voorbeelden: -
9 jar
n. pot, potje; schok; ruzie; krakend geluid--------v. krassen, schuren; trillen, niet harmoniëren; onaangenaam aandoen; doen trillen, doen bevenjar1[ dzja:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (zenuw)schok ⇒ onaangename verrassing, ontnuchtering♦voorbeelden:————————jar2〈 jarred〉♦voorbeelden:his voice jars on my ears • zijn stem doet pijn aan mijn orenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 leg
n. voet; been; gedeelte (bij een wedstrijd); meeteenheid bij vliegen--------v. benen, vlug lopen; zich het vuur uit de sloffen lopenleg15 〈 benaming voor〉 gedeelte (van groter geheel) ⇒ etappe 〈 van reis, wedstrijd e.d.〉; estafetteonderdeel; manche 〈 van wedstrijd〉♦voorbeelden:get someone back on his legs • iemand er weer bovenop helpenkeep one's legs • zich staande houdenpull someone's leg • iemand voor de gek houdenshake a leg • opschietennot have a leg to stand on • geen poot hebben om op te staanstand on one's own legs • op eigen benen staantake to one's legs • zich uit de voeten makenwalk one's legs off • zich het vuur uit de sloffen lopenwalk someone off his legs • iemand laten lopen tot hij erbij neervaltbe all legs • uit zijn krachten gegroeid zijnoff one's legs • zijn gemak ervan nemendbe (up) on one's legs • op de been zijn3 schenkel♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————leg2〈werkwoord; legged〉♦voorbeelden: -
11 pin
persoonlijk identificatienummer (in algemeen om toegang te krijgen tot speciale diensten zoals bank, universiteit, club, enz.)PIN (personal identification number)pin1[ pin]1 speld ⇒ sierspeld, broche♦voorbeelden:I don't care/give a pin/two pins • ik geef er geen zier om♦voorbeelden:————————pin2〈werkwoord; pinned〉3 vasthouden ⇒ knellen, drukken♦voorbeelden:pin up a notice • een briefje ophangenpin up butterflies • vlinders opzettenpin a flower on/to a dress • een bloem op een japon spelden3 pin someone down • iemand neerdrukken/op de grond houdenpin someone against the wall • iemand tegen de muur drukkenshe got pinned under the car • ze lag onder de auto bekneld¶ 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 pin back your ears! • luister nu eens goed!it's difficult to pin down in words • het is moeilijk onder woorden te brengenpin someone down on something • iemand dwingen zijn bedoeling in verband met iets kenbaar te makenpin something on/to someone • iemand iets in de schoenen schuiven -
12 rump
n. achterste, achterstuk; stuitbeen, stuit; overschot[ rump] -
13 silverside
n. bout van geroosterd rundvlees (Engels); aantal specerijen van kleine vissen van de familie van de Atherinidae (gekenmerkt door zilveren strepen aan beide zijden)silverside〈 Brits-Engels〉 -
14 stuff
n. materiaal, dingen, voorwerpen (onbepaald), weefsel, onzin--------v. (op)vullen, volproppenstuff1[ stuf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 materiaal ⇒ (grond)stof, elementen2 kern ⇒ (het) wezen(lijke), essentie3 spul ⇒ goed(je), waar♦voorbeelden:1 we must first know what stuff she's made off • we moeten eerst weten uit welk hout zij gesneden isshe has the stuff of an actrice in her • er zit een actrice in haarbe of the stuff that • van het soort/slag zijn datsweet stuff • zoetigheiddo you call this stuff coffee? • noem jij dit goedje koffie?4 throw that stuff away! • gooi die rommel/vuiligheid weg!¶ stuff and nonsense! • kletskoek, kklare onzin!know one's stuff • zijn vak verstaan〈 informeel〉 that's the stuff! • (dat is) je ware!, zo mag ik 't horen————————stuff2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)vullen ⇒ volproppen/stoppen2 (dicht/vol)stoppen ⇒ toeproppen3 proppen ⇒ stoppen, steken, duwen4 opzetten♦voorbeelden:stuff someone • iemand volproppenstuff full • volproppenmy mind is stuffed with facts • mijn hersenpan zit vol (met) feitenstuff (up) a hole • een gat stoppenstuffed nose • verstopte neusmy nose is completely stuffed up • mijn neus is helemaal verstopt3 stuff something in(to) • iets proppen/stoppen/duwen/steken instuffed turkey • gefarceerde kalkoen -
15 the bolt had jarred loose
-
16 U bolt
U bout -
17 depth of external thread
schroefdraaddiepte van boutEnglish-Dutch technical dictionary > depth of external thread
-
18 design form external bolt
grensprofiel buiten boutEnglish-Dutch technical dictionary > design form external bolt
-
19 T-bolt
T-bout -
20 tee-bolt
T-bout
См. также в других словарях:
bout — bout … Dictionnaire des rimes
bout — [ bu ] n. m. • fin XIIe « coup », puis « extrémité »; de bouter I ♦ 1 ♦ Partie d un objet qui le termine dans le sens de la longueur. ⇒ extrémité. Le bout d une canne. Ciseaux à bouts ronds. Chaussures à bouts carrés. Bout aigu. ⇒ pointe. Couper… … Encyclopédie Universelle
bout — 1. (bou ; le t se lie : de bout en bout, dites : de bou t en bout) s. m. 1° La portion qui termine un corps, un espace. Le bout des rames. Le bout de la queue. Les deux bouts d une corde. Le bout du champ. Bâton à deux bouts, sorte de bâton… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
bout — BOUT. subs. mas. L extrémité d un corps, d un espace, en tant qu étendus en long. Le bout d un bâton. Le bout d une pique. Le bout d une perche. Le bout d une table. Les deux bouts d une table. Le bout d une galerie. Le bout d une allée. Le bout… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
bout — Bout, m. Est l extremité en longueur de quelque chose que ce soit, et non proprement en largeur, Finis, extremitas. Et par cette raison on appelle {{o=appelpe}} les abboutissans d une piece de terre, pré, vigne, ou autre heritage ou logis, là où… … Thresor de la langue françoyse
Bout — Bout, n. [A different spelling and application of bought bend.] [1913 Webster] 1. As much of an action as is performed at one time; a going and returning, as of workmen in reaping, mowing, etc.; a turn; a round. [1913 Webster] In notes with many… … The Collaborative International Dictionary of English
bout — [ baut ] noun count 1. ) a short period when you are sick or you feel unhappy: bout with: Barry has endured bouts with lung and throat cancer. bout of: a bout of flu/depression/homesickness a ) a short period when you do something a lot or… … Usage of the words and phrases in modern English
'Bout It — Studio album by Jesse Powell Released September 8, 1998 Label … Wikipedia
bout — [baut] n [Date: 1500 1600; Origin: bout one trip up the field and back in plowing (16 19 centuries), from bought bending (14 17 centuries)] 1.) a bout of depression/flu/sickness etc a short period of time during which you suffer from an illness 2 … Dictionary of contemporary English
bout — [bout] n. [for earlier bought < ME bught, akin to MLowG bucht, BIGHT; form & meaning prob. infl. by bout < about] 1. Dial. a going and coming back again, as across a field in plowing; turn 2. a struggle; contest or match [a championship… … English World dictionary
Bout — can mean: * Bout (single), a single by the British artist Jamelia. * A boxing match. *Viktor Bout arms dealer … Wikipedia