-
41 start up
-
42 take up
v. opnemen; verzamelen; een hobbie beginnen; een vrijetijdsbesteding beginnen (bv.: "Om de winterdagen snel voorbij te laten gaan, denk ik eraan om skilessen te nemen")take up♦voorbeelden:take up with • bevriend raken metII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 oplichten ⇒ optillen, oppakken9 aannemen ⇒ aanvaarden, ingaan op♦voorbeelden:he was completely taken up with his new book • hij werd volkomen in beslag genomen door zijn nieuwe boektake up gardening • gaan tuinierentake up a matter • een zaak aansnijdenI'll take things up with your superior • ik zal de zaak aan je chef voorleggen -
43 turn over a new leaf
-
44 up
adj. wakker; staand--------adv. boven--------n. helling, opgang; stijging--------v. (plotseling) de hoogte in jagen, verhogenup1♦voorbeelden:¶ ups and downs • wisselvalligheden, voor- en tegenspoed〈 informeel〉 on the up-and-up • 〈 voornamelijk Brits-Engels〉gestaag stijgend/vooruitgaand; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉eerlijk, openhartig————————up21 omhoog- ⇒ op-, opgaand♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 (om)hoog ⇒ hoger(geplaatst), op, rechtstaand2 op ⇒ uit bed, wakker5 gestegen9 om ⇒ op, voorbij♦voorbeelden:that matter is up for discussion • die zaak is voor discussie vatbaar9 time's up • de/je tijd is om/verstreken10 be well up in/on • veel afweten van, goed op de hoogte zijn vanI'm not up on this subject • ik weet geen snars van dit onderwerp af¶ what's up? • wat gebeurt er (hier)?up and about/around • weer op de been, (druk) in de weer♦voorbeelden:1 the road up • de weg omhoog/naar boven————————up3〈 upped〉♦voorbeelden:1 she upped and left • zij vertrok plotseling/zomaar1 (plotseling) de hoogte in jagen ⇒ verhogen, (abrupt) doen stijgen♦voorbeelden:————————up4[ up] 〈bijwoord; vaak predicatief〉1 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉 omhoog ⇒ op, naar boven, sterker, hoger, meer, verder 〈enz.〉, op-, uit-2 te voorschijn ⇒ zichtbaar, voor, uit-, over-4 〈 plaats of richting〉in/naar ⇒ 〈 Brits-Engels in het bijzonder〉 in/naar de universiteit(sstad)/Londen♦voorbeelden:hands up! • handen omhoog!face up • met de bovenkant omhoogup the republic • leve de republiekcome up for air • aan de oppervlakte komen om lucht te happenhelp her up • help haar opstaanlive up in the hills • boven in de bergen wonenpuffed up • opgeblazensail up against the wind • tegen de wind in zeilenshe tore up the flowers • ze rukte de bloemen uit de grondturn up the music • zet de muziek harderhe went up north • hij ging naar het noordenup and down • op en neer, heen en weerup through history • door heel de geschiedenis heenup till/to now • tot nu toeup to and including • tot en metsums of up to sixty pounds • bedragen tot zestig pondfrom £4 up • vanaf vier pondfrom then on up • van dan af aanchildren from six years up • kinderen van zes jaar en ouderown up • bekennenit will turn up • het zal wel aan het licht komendrink up • drink je glas uitall sold up • helemaal uitverkochtup and down • overalI don't feel up to it • ik voel er mij niet toe in staat————————up5〈 voorzetsel〉1 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ boven in/op, omhoog♦voorbeelden:up the coast to Edinburgh • langs de kust omhoog naar Edinburghit's up the coast from here • het is hier vandaan verder langs de kustup (the) river • stroomopwaartsup the stairs • de trap opup the street • verderop in de straatup the valley • (verder) het dal in¶ up and down the country • door/in het gehele land→ yours yours/ -
45 a new leaf was turned over
opnieuw beginnen,met een schoon blad beginnen -
46 fish or cut bait
v. de hoofdtaak beginnen of met de voorbereidingen beginnen -
47 abusive
-
48 afresh
-
49 alliteration
n. alliteratie; beginrijm, stafrijm (met dezelfde klank in opeenvolgende woorden beginnen)[ əlittəreesjn] -
50 backdate
-
51 balloon
n. ballon; luchtballon; (in computers) een beschrijving van de werking van een "knop", geplaatst in een tekstballon--------v. de pan uitrijzen; ballontochten makenballoon1[ bəloe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 the balloon goes up • de ballon stijgt op; 〈 figuurlijk〉 de pret begint; de moeilijkheden beginnen————————balloon2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
52 be off
verdwijnen, weggaanbe off1 〈 informeel〉ervandoor zijn/gaan 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vertrekken, weg zijn, wegwezen; 〈 sport〉 starten, weg zijn; beginnen 〈 in het bijzonder te praten〉♦voorbeelden:1 when he saw Sue, John was off • toen hij Sue zag, nam John de benen〈 sport〉 and they're off! • en weg zijn ze!be off to a bad start • slecht van start gaanbe off with you • maak dat je wegkomtbe off! • scheer je weg!be better/worse off • er beter/slechter aan toe zijn‘How are you off for food?’ • ‘Hoeveel voedsel heb je (nog)?’ -
53 be/get off to a good/bad start
be/get off to a good/bad startgoed/slecht beginnen -
54 be/go back to square one
be/go back to square onevan voren af aan/opnieuw moeten beginnen -
55 become abusive
-
56 blow in
n. (Slang gebruikt in Amerika & Nieuw Zeeland) onverwachte bezoeker, iemand die juist is gearriveerd (over het algemeen iemand die niet welkom is of onbekend)--------v. beginnen olie te produceren (met betrekking tot oliebronnen); (Slang) onverwachts arriveren of een plaats binnenkomen (bv. "She blew in from Montreal at midnight")blow in(komen) binnenvallen, (komen) aanwaaien; inwaaien————————blow in -
57 bottle
n. fles--------v. een fles vullen met-bottle1[ botl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 crack a bottle • een fles aanspreken, een fles soldaat makena bottle of rum • een fles rummy baby is brought up on the bottle • mijn baby wordt met de fles grootgebrachtthe boss is on the bottle • de baas is aan de drank————————bottle2〈 werkwoord〉2 inmaken♦voorbeelden:→ bottle up bottle up/ -
58 break bulk
-
59 break new ground
nieuwe horizonnen zoeken -
60 break
n. onderbreking; doorbraak; pauze; inbraak; kans; wijziging; (in computers) overbrugging, stoppen en starten van een nieuw deel in een document--------v. breken; stuk slaan; verbreken; inbreken; stoppen, aflastenbreak1[ breek]♦voorbeelden:there was a break in the weather • het weer sloeg omwithout a break • onophoudelijk, zonder te stoppen4 bad break • pech, tegenvallerlucky break • geluk, meevallergive someone a break • iemand een kans geven (om zichzelf te bewijzen), iemand een plezier doen→ clean clean/♦voorbeelden:2 break of day • dageraad, ochtendgloren————————break23 pauzeren♦voorbeelden:his voice broke • hij kreeg de baard in zijn keelthe box broke open • de doos barstte open2 break free/loose • ontsnappen, losbreken4 the frost broke • het hield op met vriezen, het ging dooienbreak into a gallop • plotseling gaan galopperenbreak forth • uitbarsten, losbarsten 〈 in woede〉break into a tenner • een briefje van tien aanbrekenthis extra work breaks into my evenings • dit extra werk slokt mijn avonden opbreak over • overheen golven, overheen spoelen→ break away break away/, break down break down/, break in break in/, break off break off/, break out break out/, break through break through/, break up break up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 break a blow • een klap opvangen/brekenbreak camp • het kamp opbrekenbreak cover • uit de schuilplaats komenbreak someone of a habit • iemand een gewoonte aflerenbreak the law • de wet overtreden/brekenbreak a path/way • een weg banenbreak prison/jail • uitbrekenbreak a record • een record verbeteren/brekenbreak a strike • een staking breken
См. также в других словарях:
beginnen zu — beginnen zu … Deutsch Wörterbuch
Beginnen — Beginnen, verb. irreg. Imperf. ich begann, oder begonnte, Particip. begonnen, oder begonnt. Dieses Wort ist, I. Ein Neutrum, welches mit dem Hülfsworte haben verbunden wird, und bedeutet alsdann, seinen Anfang nehmen, oder bekommen. Es beginnet… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
beginnen — beginnen: Die westgerm. Präfixbildung mhd. beginnen, ahd. biginnan, niederl. beginnen, engl. to begin enthält ein im germ. Sprachbereich nur in Zusammensetzungen gebräuchliches altgerm. Verb, dessen Herkunft dunkel ist, vgl. got. duginnan… … Das Herkunftswörterbuch
beginnen — Vst. std. (8. Jh.), mhd. beginnen, ahd. biginnan, as. biginnan Stammwort. Präfigierung zu dem nur präfigiert auftretenden Verbalstamm g. * genn a beginnen , auch in gt. duginnan, ae. beginnan, onginnan, afr. biginna, bijenna. Die… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
beginnen — V. (Grundstufe) zu einem bestimmten Zeitpunkt anfangen Synonym: anfangen Beispiele: Mein Urlaub beginnt am Mittwoch. Die Vorstellung beginnt um 20 Uhr. beginnen V. (Grundstufe) mit etw. anfangen Synonym: anfangen Beispiel: Wann beginnen wir die… … Extremes Deutsch
beginnen — beginnen, beginnt, begann, hat begonnen In zwei Wochen beginnen die Sommerferien … Deutsch-Test für Zuwanderer
beginnen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • anfangen • Anfang Bsp.: • Sie fing an zu weinen. • Ich wusste von Anfang an, dass es ihm nie gelingen würde. • Er fing an zu reden. • … Deutsch Wörterbuch
beginnen — starten; etwas in Angriff nehmen (umgangssprachlich); den Arsch hochkriegen (derb); den ersten Schritt machen; in die Gänge kommen (umgangssprachlich); in die Hufe kommen (umgangssprachlich); einsetzen; … Universal-Lexikon
Beginnen — Ortrud Elsa Elisabeth Beginnen (* 5. Februar 1938 in Hamburg; † 19. Januar 1999 in Stuttgart) war eine deutsche Film und Theaterschauspielerin. Inhaltsverzeichnis 1 Anfänge 2 Erste Erfolge 3 Bühnenjahre … Deutsch Wikipedia
Beginnen — 1. Beginne dein Gewebe nur, Gott wird dir schon Garn dazu geben. 2. Beginnen ist halb gewinnen. 3. Begunnen is halff gewunnen. – Tappius, 9b; Siebenkees, 2; Eiselein, 63. Holl.: Is er een begin, dan komt er ook een einde aan. (Harrebomée, I, 43.) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
beginnen — be·gịn·nen; begann, hat begonnen; [Vt/i] 1 (etwas) beginnen mit meist einer Tätigkeit ↑anfangen (1): die Arbeit beginnen; Sie begann ein Bild zu malen; Das Auto beginnt zu rosten; [Vt] 2 etwas beginnen bewirken, dass etwas anfängt oder entsteht… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache