-
1 hoist
n. takel; heffing (van een voorwerp)--------v. hijsen, takelen, optillen van iemand of iets (door middel van een elektrisch apparaat)hoist1[ hojst] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zet ⇒ duw, stoot————————hoist2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 heave
n. hijs--------v. optillen, trekken; op doen rijzen; uithalen; gooienheave1[ hie:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 ruk♦voorbeelden:————————heave21 (op)zwellen ⇒ rijzen, omhooggaan♦voorbeelden:〈 informeel〉 heave up • overgeven, brakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 hoisting of the flag
de vlag hijsen (de vlag van het land hijsen) -
4 chanty
n. (zeemans-) liedje (bv. bij het hijsen van de kaapstander) volgens ritme van werk→ shanty shanty/ -
5 guiderope
guiderope -
6 halyard
-
7 haul
n. trek, sleep--------v. trekken, slepen; veranderen van richtinghaul1[ ho:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 haal ⇒ trek; het halen, het trekken♦voorbeelden:in/over the long haul • op lange termijn————————haul21 trekken ⇒ hijsen, rukken2 〈 scheepvaart〉 van koers veranderen ⇒ oploeven; 〈 figuurlijk〉 van gedachte veranderen, zich bedenken♦voorbeelden:1 haul to/(up)on the wind • bij de wind brassen, oploevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:haul in the net • het net binnenhalen→ haul up haul up/ -
8 hoist one's flag
-
9 lift
n. lift; het meeliften met iemand; verhoging; steun; het omhoogtillen--------v. verhogen; omhoogtillen; opkomen, omhoog komen; optrekken; onthullen; stelen (spreektaal)lift1[ lift]1 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(goederen/personen)lift3 (ver)heffing ⇒ hijs(ing), optrekking♦voorbeelden:1 lift ⇒ opwaartse druk, draagkracht————————lift21 (op)stijgen ⇒ opgaan/komen, omhooggaan/komen♦voorbeelden:1 this window won't lift • dit raam gaat/wil niet omhoog/open〈 luchtvaart, ruimtevaart〉 lift off • opstijgen, startenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (omhoog/op)tillen ⇒ omhoog/optrekken, (op)hijsen♦voorbeelden:not lift a hand/finger • geen hand/vinger/poot uitstekenlift down • aftillen, neerlatenlift a tent • een tent afbreken -
10 put up
zich kandidaat stellen; voorstellenput up♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opsteken ⇒ hijsen, ophangen3 bekendmaken ⇒ afkondigen, ophangen♦voorbeelden:put up a show • iets voor de show doen4 put up a case • een zaak naar voren brengen/verdedigenput up a proposal • een voorstel voorleggen7 who will put up money for new research? • wie stelt geld beschikbaar voor nieuw onderzoek?the rebels put up strong resistance • de rebellen boden hevig weerstand¶ put someone up to something • iemand opstoken/aanzetten tot iets; iemand op de hoogte brengen van iets -
11 run up
opschieten, uitgroeien; krimpen, samentrekken; als tweede eindigen; doen oplopen, (snel) doen toenemenrun up♦voorbeelden:1 (doen) oplopen ⇒ snel (doen) toenemen, opjagen♦voorbeelden:her debts ran up/she ran up debts • ze maakte steeds meer schuldenrun up a score • schuld maken, een rekening laten oplopen1 hijsen————————run up -
12 sail
n. zeil; zeilen; vertrekken (v.e. schip); zeiltuig; zeilinstallatie--------v. zeilen; varen; vertrekkensail1[ seel] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:make sail • zeil bijzettenunder sail • met de zeilen gehesentake someone for a sail • met iemand gaan zeilen→ wind wind/————————sail21 varen ⇒ zeilen, per schip reizen2 afvaren ⇒ vertrekken, uitvaren3 glijden ⇒ zweven, zeilen♦voorbeelden:1 sail close to/near the wind • scherp bij de wind zeilen; 〈 figuurlijk〉 bijna zijn boekje te buiten gaandid you go sailing at all? • heb je nog gezeild?→ false false/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevaren -
13 set sail
-
14 sling
n. slinger; slingerverband; draagdoek; draagriem; lus, (hijs)strop--------v. (weg)slingeren; zwaaien, smijtensling1[ sling] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slinger————————sling21 (weg)slingeren ⇒ zwaaien, smijten2 ophangen3 (op)hijsen met een strop/leng♦voorbeelden: -
15 trice
v. het vastzetten van schipzeil (trijsen, ophijsen)trice1[ trajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————trice2, trice up〈 werkwoord〉 〈 scheepvaart〉 -
16 wind up
opwinden; eindigen, concluderen; zich laten opwinden[ wajnd up]♦voorbeelden:you'll wind up with an ulcer • jij loopt nog eens een maagzweer op1 besluiten ⇒ beëindigen, afronden♦voorbeelden:1 wind up a conversation/project • een gesprek/project beëindigen2 omhoogdraaien ⇒ ophalen/hijsen♦voorbeelden:3 be/get wound up • opgewonden zijn/raken -
17 yo-heave-ho
-
18 brail
n. leren riempje vastgebonden aan vleugel van havik; touw aan einde van zeil om het op te hijsen -
19 hoist the flag
vlag hijsen -
20 hoist the white flag
de witte vlag hijsen (als teken van overgave)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
hijsen — eysi … Woordenlijst Sranan
heißen — besagen; bedeuten; schließen lassen auf; (sich) bezeichnen (als); (eine) Bezeichnung tragen; firmieren (unter); (sich) nennen * * * hei|ßen [ hai̮sn̩], hieß, geheißen/heißen: 1. <itr … Universal-Lexikon
List of English words of Dutch origin — This is a list of words of Dutch language origin. However, note that this list does also include some words of which the etymology is uncertain, and that some may have been derived from Middle Low German equivalents instead or as well. Some of… … Wikipedia
Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia
Verbes irreguliers neerlandais — Verbes irréguliers néerlandais Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog … Wikipédia en Français
Verbes irréguliers néerlandais — Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog Bedrogen … Wikipédia en Français
hoist — [16] The history of hoist cannot be traced back very far. It is an alteration of a now defunct hoise (probably due to the mistaking of the past form hoised for a present form), which itself was an alteration of an earlier heise. This probably… … The Hutchinson dictionary of word origins
hissen — Vsw (Segel, Fahne) hochziehen erw. fach. (16. Jh.) Stammwort. Aus der niederdeutschen Seemannssprache (mndd. hissen); offenbar lautmalend nach dem Geräusch, das entsteht, wenn Taue über Rollen o.ä. gezogen werden. Neuer auch heißen (aus nndl.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
hoist — (v.) 1540s, to raise, earlier hoise (c.1500), probably originally past tense of M.E. hysse (late 15c.), which is probably from M.Du. hyssen (Du. hijsen) to hoist, related to Low Ger. hissen and O.N. hissa upp raise. A nautical word found in most… … Etymology dictionary
hoist — verb raise by means of ropes and pulleys. ↘haul up. noun 1》 an act of hoisting. 2》 an apparatus for hoisting something. 3》 the part of a flag nearest the staff. 4》 a group of flags raised as a signal. Phrases hoist one s flag (of an admiral) take … English new terms dictionary
hissen — hissen: Das aus der niederd. Seemannssprache stammende Verb ist lautmalenden Ursprungs und ahmt das eigentümliche Geräusch nach, das beim Aufziehen der Segel oder dgl. entsteht. Niederd. hissen entspricht gleichbed. niederl. hijsen. Aus der… … Das Herkunftswörterbuch