-
81 capable
capable [kaapaabl]2 bekwaam ⇒ handig, kundig3 〈+ de + onbepaalde wijs〉 mogelijkerwijs ⇒ durven 〈 met verbogen werkwoordsvorm〉 ⇒ kunnen 〈+ onbepaalde wijs〉♦voorbeelden:il est capable de réussir • hij kan slagenil est capable de ne pas revenir • hij is (heel goed) in staat niet terug te komence détail est capable de passer inaperçu • dit detail zou best wel eens over het hoofd gezien kunnen wordentu serais capable d'abandonner tes enfants? • zou je je kinderen in de steek kunnen laten?adj(de)1) in staat (tot, om)2) bekwaam, kundig3) durven, kunnen -
82 certain
certain [sertẽ]〈bijvoeglijk naamwoord en onbepaald bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:preuve certaine • doorslaand bewijsce n'est pas certain • dat staat niet vastle certain • het zekerepréférer le certain à l'incertain • het zekere voor het onzekere nemenun certain nombre de personnes • een aantal mensencertaines personnes • sommige mensen, sommigen1. adj1) zeker, vast(staand)2) bepaald, zeker2. certainsadj pl -
83 changer
changer [sĵãzĵee]2 veranderen (van) ⇒ (ver)wisselen, omruilen♦voorbeelden:le vent a changé • de wind is gedraaidchanger en mieux, en pire • ten goede, ten kwade veranderenpour changer • voor de veranderingchanger d' air • er tussenuit gaanchanger de couleur • van kleur verschietenchanger de mains • in andere handen overgaanchanger de train • overstappenchanger de vêtement • zich verkledenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (ver)wisselen ⇒ (om)ruilen, vervangen♦voorbeelden:changer une chose contre, pour une autre • iets tegen, voor iets anders ruilenchanger sa voix • zijn stem verdraaienvous n'y changerez rien • daar valt niets aan te verhelpenchanger qc. à qc. d'autre • iets aan iets anders veranderenchanger les idées à qn. • iemands gedachten verzettenchanger qc. en • iets veranderen inchanger qc. en bien • iets ten goede veranderen♦voorbeelden:se changer en • veranderen in1. v1) veranderen, (zich) wijzigen2) omruilen3) vervangen, (ver)wisselen4) verschonen [bed]2. se changerv -
84 chez
chez [sĵee]〈 voorzetsel〉1 bij ⇒ in het huis, het land, de winkel, de werken van♦voorbeelden:repas bien de chez nous • typisch Franse maaltijdchez soi • thuisrentrer chez soi • naar huis gaanfaites comme chez vous • doe alsof u thuis bentprép1) bij2) naar -
85 chose
chose1 [sĵooz]1 ding♦voorbeelden:1 cette madame, ce monsieur Chose • die mevrouw, meneer DingesII 〈v.〉1 ding ⇒ zaak, iets♦voorbeelden:c'est chose faite • de zaak is beklonkenchose incroyable • en dat is ongelofelijkla même chose • hetzelfdeêtre porté sur la chose • niet vies zijn van seksla chose publique • de staat, het algemeen belangquelque chose • ietsça me dit quelque chose • dat zegt me iets, doet me aan iets denkenêtre pour quelque chose dans une affaire • betrokken zijn bij een zaakil y a quelque chose comme une semaine • ongeveer een week geledense croire quelque chose • zich een hele piet voelença me fait quelque chose • dat doet me watc'est quelque chose quand même! • dat is toch wel sterk!quelque chose d'intéressant • iets belangwekkendsdites-lui bien des choses de ma part • doe hem, haar de groetenlaisser aller les choses • de dingen op hun beloop latenparler de choses et d'autres • over koetjes en kalfjes pratenc'est bien peu de chose • dat stelt niet veel vooravant toute chose • voor allesde deux choses l'une • het is of het één of het anderplus ça change, plus c'est la même chose • er is niets nieuws onder de zon————————chose2 [sĵooz]♦voorbeelden:1. m1) ding2) zaak, iets2. adj -
86 classe
classe [klaas]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉2 categorie ⇒ groep, afdeling, soort, type, klasse4 klasse ⇒ distinctie, standing♦voorbeelden:classe laborieuse • werkende klasse, het gewone volkclasse ouvrière • arbeidersklassevoitures de même classe • auto's van hetzelfde typeclasse touriste • toeristenklassewagon de première classe • eersteklaswagonêtre d'une toute autre classe • van een heel ander kaliber zijnde classe • kwaliteits-→ luttedoubler une classe • blijven zitten, doublerenêtre de la classe • spoedig afzwaaienclasse de transition • schakel-, brugklasaller en classe • naar school gaanfaire ses classes • ervaring opdoenf1) categorie, groep2) rang, graad3) klas, leerjaar4) klaslokaal5) lesuur [school]6) lichting [leger] -
87 colle
colle [kol]〈v.〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 quel pot de colle! • wat een klit!colle forte • hout-, boekbinderslijm5 quelle colle! • wat vervelend!¶ faites chauffer la colle! • dat is heel geweest!f1) lijm2) strikvraag3) (het) nablijven [straf]4) (onverwacht) proefwerk, repetitie -
88 comme
comme1 [kom]〈 bijwoord〉————————comme2 [kom]〈voegwoord; ook bijwoord, voorzetsel〉6 daar ⇒ aangezien, omdat7 juist toen ⇒ terwijl, toen♦voorbeelden:comme il faut • zoals 't hoort, netjesune personne très comme il faut • een keurig iemandc'est qc. comme un examen • het is een soort examentout comme (son père) • precies zoals (zijn vader)c'est tout comme • 't komt op hetzelfde neer, 't scheelt niet veelcomme tout • heel erggentil comme tout • hartstikke, onwijs aardigcomme si • alsof3 〈 resumerend〉 alors comme ça il paraît que tu nous enlèves notre fille • dus jij gaat onze dochter meenemenun prof comme ça! • een geweldige leraarcomme cela, ça • zo, op die maniercomme ci comme ça • zo zo, z'n gangetjecela fait qc. comme 10 francs • dat is ongeveer 10 frank〈 informeel〉 comme qui dirait • om zo te zeggen, in zekere zin¶ comme quoi • waaruit volgt dat, waarin staat dat1. adv1) wat, hoe... (!)2) hoezeer2. conj1) zoals, evenals2) als, in de hoedanigheid van3) daar, aangezien4) terwijl, toen -
89 commun
commun [kommũ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 gemeenschappelijk ⇒ collectief, gezamenlijk2 algemeen ⇒ universeel, openbaar3 gewoon ⇒ alledaags, veel voorkomend4 vulgair ⇒ banaal, ordinair♦voorbeelden:point commun • punt van overeenkomstmettre en commun • verdelenen commun • gemeenschappelijkcela n'a rien de commun • dat is heel ongewoonpeu commun • buitengewoonhors du commun • buitengewoonle commun des mortels • de gewone stervelingenadj1) gemeen(schappelijk), gezamenlijk2) algemeen, universeel3) gewoon, alledaags4) vulgair -
90 court
court1 [koer]〈m.〉♦voorbeelden:1 court couvert • binnen-, indoorbaan————————court2 [koer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉2 krap ⇒ onvoldoende, weinig♦voorbeelden:prendre le plus court • de kortste weg nemen→ vue2 cent francs c'est un peu court • honderd frank, dat houdt niet over————————court3 [koer]〈 bijwoord〉1 kort ⇒ plotseling, snel♦voorbeelden:tout court • heel kort, kortweg, zonder meerc'est du vol tout court • dat is je reinste diefstalêtre à court d' arguments • met de mond vol tanden staanrester à court de réponse • het antwoord schuldig blijvenprendre de court • overrompelen1. m 2. adj1) kort2) krap3) onvoldoende, weinig3. advkort, plotseling, snel -
91 croire
croire [krwaar]1 geloven♦voorbeelden:croire à qc. • aan, in iets gelovencroire à la guerre • denken dat er oorlog komtc'est à ne pas y croire • men zou het niet voor mogelijk houdencroire en qn. • in iemand gelovencroire en soi • zelfvertrouwen hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geloven2 denken ⇒ menen, houden voor♦voorbeelden:faire croire qc. à qn. • iemand iets wijs makenà l'en croire • als men hem geloven magcroyez-en mon expérience • vertrouwt u op mijn ervaringme croira qui voudra • hoe ongelofelijk het ook klinktil ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar zijn woorden zijncroire bien faire • denken er goed aan te doenvous ne sauriez croire à quel point j'ai été touché • u kunt zich niet voorstellen hoe getroffen ik wasà ce que je crois • naar mijn mening1 denken ⇒ menen, zich verbeelden♦voorbeelden:il se croit qc. • hij heeft heel wat verbeeldingqu'est-ce qu'il se croit, celui-là? • wat denkt hij wel?, wie denkt hij wel dat hij is?il se croit en sécurité • hij waant zich veilig, denkt dat hij veilig is1. v1) geloven2) denken, menen2. se croirevzich achten, zich wanen -
92 date
date [daat]〈v.〉♦voorbeelden:date limite • deadlinedate limite de consommation • ten minste houdbaar totde fraîche date • pas, recentde vieille, longue date • oud, van oude datumprendre date • een datum afsprekenà la date du …, en date du … • de dato …, gedateerd (op) …être le premier en date • als eerste in aanmerking komen, de oudste rechten hebbenfaire date • een belangrijk evenement zijn, een datum van bijzondere betekenis zijnf -
93 déluge
déluge [deeluuzĵ]〈m.〉♦voorbeelden:après nous le déluge! • na ons de zondvloed!, wie dan leeft die dan zorgtm1) zondvloed2) stortvloed -
94 doucement
doucement [doesmã]〈bijwoord; ook tussenwerpsel〉1 zacht(jes) ⇒ langzaam, kalm, geleidelijk4 stilletjes ⇒ bij zichzelf, stiekem♦voorbeelden:doucement! • kalm aan, zachtjes aan!1. adv1) zacht(jes)2) voorzichtig3) geleidelijk4) zo zo, niet te best5) heimelijk2. interj -
95 drôle
drôle [drool]2 vreemd ⇒ merkwaardig, raar♦voorbeelden:c'était d'un drôle! • het was hartstikke leuk!un(e) drôle • grapjascela me paraît drôle • ik vind het gekje me sens tout drôle • ik voel me helemaal niet lekkeravoir un drôle d' air • er raar uitzienune drôle d' odeur • een vreemd luchtjeune drôle de tempête • een verschrikkelijke stormadj1) grappig, komisch2) vreemd, raar3) enorm -
96 durant
-
97 effacer
effacer [effaasee]4 overschaduwen ⇒ in de schaduw stellen, overtreffen♦voorbeelden:effacer de sa mémoire • uit zijn geheugen wissen1 vervagen ⇒ uitgewist worden, verbleken2 zich heel klein maken ⇒ niet op willen vallen, op de achtergrond blijven♦voorbeelden:s'effacer devant qn. • iemand als zijn meerdere erkennen1. v1) uitwissen, uitvegen2) wissen, deleten [computer]5) intrekken [lichaam]6) naar achteren trekken [schouders]2. s'effacerv1) vervagen -
98 enfant
enfant [ãfã]〈m. & v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 kind ⇒ jongen, meisje♦voorbeelden:ce ne sont pas des enfants de choeur • het zijn heus geen lieverdjesles enfants du ciel • de uitverkorenenenfant adultérin • buitenechtelijk kindle divin enfant • het kindje Jezusenfant naturel • onwettig kindenfant prodige • wonderkindenfant terrible • lastig, onhandelbaar kind; 〈 figuurlijk〉flapuit, enfant terribleenfant trouvé • vondelingattendre un enfant • in verwachting zijnelle est restée très enfant • ze is heel kinderlijk geblevenfaire un enfant • een kind verwekken, een kind krijgenfaire l'enfant • kinderachtig doeninnocent comme un enfant qui vient de naître • onschuldig als een pasgeboren lamun enfant pourrait le faire • een kind kan de was doen¶ (être) bon enfant • goeiig, goedhartig (zijn)m/f1) kind2) resultaat -
99 ennuyer
-
100 énorme
énorme [eenorm]1 enorm ⇒ geweldig, ontzettend♦voorbeelden:énorme majorité • overweldigende meerderheidc'est énorme • het is ongehoordil a reconnu ses fautes, c'est déjà énorme • hij heeft zijn fouten toegegeven, dat is al heel waténormément de • ontzettend veeladj1) geweldig, ontzettend2) enorm (groot), gigantisch
См. также в других словарях:
Heel — Heel, n. [OE. hele, heele, AS. h[=e]la, perh. for h[=o]hila, fr. AS. h[=o]h heel (cf. {Hough}); but cf. D. hiel, OFries. heila, h[=e]la, Icel. h[ae]ll, Dan. h[ae]l, Sw. h[ a]l, and L. calx. [root]12. Cf. {Inculcate}.] 1. The hinder part of the… … The Collaborative International Dictionary of English
Heel chain — Heel Heel, n. [OE. hele, heele, AS. h[=e]la, perh. for h[=o]hila, fr. AS. h[=o]h heel (cf. {Hough}); but cf. D. hiel, OFries. heila, h[=e]la, Icel. h[ae]ll, Dan. h[ae]l, Sw. h[ a]l, and L. calx. [root]12. Cf. {Inculcate}.] 1. The hinder part of… … The Collaborative International Dictionary of English
Heel of a rafter — Heel Heel, n. [OE. hele, heele, AS. h[=e]la, perh. for h[=o]hila, fr. AS. h[=o]h heel (cf. {Hough}); but cf. D. hiel, OFries. heila, h[=e]la, Icel. h[ae]ll, Dan. h[ae]l, Sw. h[ a]l, and L. calx. [root]12. Cf. {Inculcate}.] 1. The hinder part of… … The Collaborative International Dictionary of English
Heel plate — Heel Heel, n. [OE. hele, heele, AS. h[=e]la, perh. for h[=o]hila, fr. AS. h[=o]h heel (cf. {Hough}); but cf. D. hiel, OFries. heila, h[=e]la, Icel. h[ae]ll, Dan. h[ae]l, Sw. h[ a]l, and L. calx. [root]12. Cf. {Inculcate}.] 1. The hinder part of… … The Collaborative International Dictionary of English
Heel ring — Heel Heel, n. [OE. hele, heele, AS. h[=e]la, perh. for h[=o]hila, fr. AS. h[=o]h heel (cf. {Hough}); but cf. D. hiel, OFries. heila, h[=e]la, Icel. h[ae]ll, Dan. h[ae]l, Sw. h[ a]l, and L. calx. [root]12. Cf. {Inculcate}.] 1. The hinder part of… … The Collaborative International Dictionary of English
Heel-and-toe — is a driving technique used mostly in performance driving [http://www.nasaproracing.com/hpde/heelandtoe.html] , although some drivers use it on the road in everyday conditions in the interests of effectiveness. It involves operating the throttle… … Wikipedia
heel — heel1 [hēl] n. [ME hele < OE hela, akin to Du hiel < Gmc * hanhila < * hanha < IE base * kenk , leg joint, heel] 1. the back part of the human foot, under the ankle and behind the instep: see CALCANEUS 2. the corresponding part of the … English World dictionary
Heel — ist der Name folgender Personen: Johann Heel (1685 1749), deutscher Maler, Halbbruder des Bildhauers Peter Heel Johann Wilhelm Heel (1637 1709), deutscher Goldschmied, Erzgießer, Kupferstecher und Maler aus Nürnberg Magnus Heel (1654 1711),… … Deutsch Wikipedia
Heel (Limbourg neerlandais) — Heel (Limbourg néerlandais) 51°10′50″N 5°53′45″E / 51.18056, 5.89583 … Wikipédia en Français
Heel (Pays-Bas) — Heel (Limbourg néerlandais) 51°10′50″N 5°53′45″E / 51.18056, 5.89583 … Wikipédia en Français
Heel (limbourg néerlandais) — 51°10′50″N 5°53′45″E / 51.18056, 5.89583 … Wikipédia en Français