Перевод: с нидерландского на английский

с английского на нидерландский

С английского на:
Нидерландский
С нидерландского на:
Все языки
Английский
Русский
Турецкий
Французский

zedelijk

Толкование Перевод

1 zedelijk

zedelijk

1 moral

♦voorbeelden:

1 het zedelijk verval • the decline/drop in moral standards/values

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zedelijk
2 zedelijk

adj. moral, ethical
--------
adv. morally

Holandés-inglés dicionario > zedelijk
3 het zedelijk verval

het zedelijk verval

the decline/drop in moral standards/values

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het zedelijk verval
4 bederf

bederf

1 [ontbinding] decay ⇒ rot, 〈 met betrekking tot vlees ook〉 taint

2 [verslechtering] deterioration ⇒ decay, 〈 zedelijk ook〉 depravity, 〈 zedelijk ook〉 taint

♦voorbeelden:

1 aan bederf onderhevig • perishable

2 het bederf van de zeden • moral decay

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bederf
5 adelen

adelen

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [in de adelstand verheffen] ennoble ⇒ raise to the peerage

II 〈 onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [zedelijk verheffen] ennoble ⇒ elevate

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > adelen
6 boos

boos

1 [kwaad] angry ⇒ 〈 woedend〉 furious, 〈 nijdig〉 cross

2 [bars] angry ⇒ nasty, hostile, 〈 minder erg〉 mean

3 [kwaadwillig] evil ⇒ malicious, wicked

4 [zedelijk verdorven] evil ⇒ foul, vile

5 [kwaadaardig] evil ⇒ bad, 〈 informeel〉 nasty, vicious 〈 hond〉

6 [onstuimig] bad ⇒ rough

7 [verderfelijk] evil, wicked, corrupt, depraved

♦voorbeelden:

1   een boze blik op iemand werpen • give someone an angry look

     in een boze bui • in a fit of anger

     boos kijken (naar iemand) • scowl (at someone)

     iemand boos maken • make someone angry

     je moet niet boos worden • don't be angry

     zich boos maken om iets • get angry about something

     hij is boos op zichzelf • he's angry at himself

     boos worden op iemand • get angry at someone

2   hij liep met een boze kop de deur uit • he walked out in a huff

3   met boze opzet • with malicious intent

     het was geen boze opzet • there was no harm intended

     boze tongen • evil tongues

4   de boze geesten • evil spirits

5   de boze wolf • the big bad wolf

7   de boze gevolgen • the evil consequences

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > boos
7 deugd

deugd

1 [het zedelijk goed zijn] virtuousness ⇒ morality, chastity 〈 voornamelijk met betrekking tot vrouw〉

2 [eigenschap; iets goeds] virtue ⇒ merit

♦voorbeelden:

1   in alle eer en deugd • in all decency

2   〈 religie〉 goddelijke/theologische deugden • Christian/divine virtues

     naastenliefde is de hoogste deugd • love of one's neighbour is the highest virtue

¶   lieve deugd • goodness gracious

     dat doet me deugd • I'm pleased to hear it

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > deugd
8 edel

edel

1 [van adel] noble ⇒ aristocratic

2 [in zedelijk opzicht voortreffelijk] noble ⇒ magnanimous

3 [voortreffelijk in zijn soort] noble ⇒ perfect, fine

4 [met betrekking tot bezigheden, kunsten] noble ⇒ gentle

♦voorbeelden:

1   van edel(e) geboorte/ras • high-bred, high-born

     〈 formeel〉 U Edele • Your Honour/Worship

2   een edel mens • a noble man

     dat is edel van u • that's very noble of you

3   de edele delen • the private parts

     een edel paard • a high-bred horse

     edele trekken • noble features

4   de edele kunst 〈bijvoorbeeld van het hengelen enz.〉 • the noble art (of angling, etc.)

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > edel
9 kracht

kracht

1 [fysieke sterkte] strength ⇒ power, 〈 van wind ook〉 force

2 [vermogen om invloed uit te oefenen] power(s)

3 [geestelijk/zedelijk vermogen] strength

4 [geestelijke en fysieke vermogens samen] strength ⇒ power

5 [macht om iets uit te werken] force

6 [medewerker] employee ⇒ 〈 meervoud〉 personnel

7 [natuurkunde, techniek, technologie] force ⇒ 〈 vermogen〉 power

♦voorbeelden:

1   aan het eind van zijn krachten zijn • be totally exhausted, have no strength left

     met zijn laatste krachten • with a final effort

     met vereende krachten • with combined efforts

     met vernieuwde kracht • with renewed efforts

     al zijn krachten inspannen • exert all one's energies/strength, use all one's powers

     zijn krachten meten met iemand • pit one's strength against someone

     zijn krachten nemen met de dag af • he is fading by the day

     zijn krachten sparen/verspillen • conserve/waste one's energy

     in kracht afnemen 〈 van wind〉 • abate, drop

     in kracht toenemen 〈 van wind〉 • rise

     (weer) op krachten komen • regain one's strength

     uit zijn krachten groeien • outgrow oneself

     geen kracht meer hebben (in zijn armen) • lose all the strength (in one's arms)

2   de stille kracht • unseen/hidden powers

     (aan) argumenten/eisen kracht bijzetten (door …) • enforce arguments/claims (with/by …)

3   scheppende kracht • creative force

     zijn krachten wijden aan iets • devote one's efforts towards something

4   drijvende kracht (achter) • moving force/spirit (behind)

     op eigen kracht • on one's own, by oneself

     nieuwe krachten verzamelen • gain fresh strength

     (de) kracht geven om … • give the strength to …

     daarin ligt zijn kracht • that's his strength

     zijn krachten verzamelen • gather (all) one's strength, summon up all one's strength

     in de kracht van zijn leven • in one's prime

     het vergt veel van mijn krachten • it's a great drain on my energy

5   de kracht van een betoog • the strength/cogency of an argument

     de wet heeft geen terugwerkende kracht • the Act does not apply retroactively

     uit kracht van • by virtue of 〈 ambt〉; on the strength of, under 〈 testament〉

     van kracht zijn/worden • be/become valid/effective

     niet (meer) van kracht • invalid, ineffectual

     (weer) van kracht doen worden • bring (back) into effect/operation

6   een ervaren kracht • an experienced worker/employee

7   neer-/opwaartse kracht • downward/upward pressure

     volle kracht vooruit • full steam/speed ahead

     op volle/halve kracht (werken) • operate at full/half speed/power

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > kracht
10 rein

rein

1 [formeel] [schoon] clean ⇒ spotless

2 [zedelijk zuiver] pure ⇒ immaculate

3 [zuiver] pure ⇒ clear, sheer

♦voorbeelden:

2   een rein geweten • a clear conscience

3   je reinste onzin • utter/downright/sheer nonsense

¶   〈 religie〉 reine dieren • clean animals

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > rein
11 slecht

slecht

I 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [niet goed] bad ⇒ poor 〈 van kwaliteit〉

2 [ongunstig] bad ⇒ unfavourable

3 [in geldelijk opzicht] bad ⇒ poor

4 [in moreel/zedelijk opzicht] bad ⇒ wrong

5 [niet voorspoedig] bad ⇒ ill

6 [verkeerd] bad ⇒ wrong

7 [ineffectief] bad ⇒ poor

♦voorbeelden:

1   een slecht gebit • bad teeth

     slecht betaald • badly/low paid

     dat is niet slecht • that is not bad

     jij kent haar maar slecht • you do not know her well

     slechter worden 〈van kwaliteit e.d.〉 • worsen, deteriorate

     slecht ter been zijn • have difficulty walking

2   hij heeft het slecht getroffen • he's been unlucky

3   slechte tijden • hard times

     de zaken staan slecht • things look bad

4   zich op het slechte pad begeven • go astray

     een slechte vrouw • a woman of ill repute

5   een slechte dag hebben • have a bad/an off day

     het loopt nog eens slecht met je af • you will come to no good

     er slecht aan toe zijn • be in a bad way

II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [ziekelijk] ill ⇒ poorly

♦voorbeelden:

1   de zieke wordt slechter • the patient is getting worse

III 〈 bijwoord〉

1 [bijna niet] hardly, scarcely ⇒ badly

♦voorbeelden:

1   ik schiet slecht op • I find it heavy going

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > slecht
12 stichten

stichten

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [oprichten] found ⇒ establish

2 [teweegbrengen] bring about ⇒ cause

♦voorbeelden:

1   een gezin stichten • start a family

2   onheil stichten • stir up mischief

II 〈 onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [in godsdienstig/zedelijk opzicht verheffen] 〈 overgankelijk werkwoord〉 edify ⇒ uplift

♦voorbeelden:

1   in de kerk gesticht worden • be uplifted by the church

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > stichten
13 verbeteren

verbeteren

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [beter maken] improve

2 [herstellen] correct ⇒ rectify 〈 fout〉, 〈 verhelpen〉 remedy

3 [corrigeren] correct ⇒ revise 〈 uitgave〉

4 [overtreffen] beat ⇒ improve on

♦voorbeelden:

1   zijn Engels verbeteren • improve/brush up one's English

     de levensstandaard verbeteren • improve/raise the standard of living

     zich verbeteren • improve oneself; 〈 met betrekking tot positie〉 better oneself; 〈 zedelijk〉 mend one's ways, turn over a new leaf

4   een record verbeteren • break a record

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [beter worden] improve ⇒ get better

♦voorbeelden:

1   verbeterde werkomstandigheden • improved working conditions

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > verbeteren
14 verlagen

verlagen

1 [lager maken] lower ⇒ 〈 verminderen ook〉 reduce

2 [zedelijk laag doen staan] lower ⇒ cheapen, degrade

♦voorbeelden:

1   een verlaagde taille • a low/dropped waistline

     het tarief/de salarissen verlagen • lower/reduce the rate/salaries

     (met) 30 % verlagen • lower/reduce by 30 %

2   zich verlagen tot • stoop to

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > verlagen
15 zalig

zalig

1 [zeer aangenaam] gorgeous, glorious ⇒ divine

2 [zedelijk gelukkig] blissful ⇒ 〈 gelukkig〉 happy, contented

3 [religie] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 blessed, blest

♦voorbeelden:

1 zalige koekjes • heavenly/scrumptious ^Bbiscuits/ ^Acookies

zalig weer • gorgeous/glorious weather

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zalig
16 zich verbeteren

zich verbeteren

improve oneself; 〈 met betrekking tot positie〉 better oneself; 〈 zedelijk〉 mend one's ways, turn over a new leaf

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich verbeteren
17 zuiver

zuiver

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [puur] pure

2 [helder] clear ⇒ clean, pure

3 [schoon] clean

4 [zedelijk rein] pure ⇒ clean

♦voorbeelden:

1   van zuiver leer • genuine leather

2   zuiver bloed • 〈 figuurlijk〉 full/pure blood; 〈 letterlijk〉 clean blood

II 〈 bijwoord〉

1 [enkel en alleen] purely; 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 sheer, utter

♦voorbeelden:

1   zuiver en alleen om • purely and simply

III 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [correct] correct, true ⇒ accurate

♦voorbeelden:

1   zuiver Nederlands • good Dutch

     een zuiver schot • an accurate shot

     zuiver redeneren • argue soundly

     zuiver zingen/spelen • sing/play in tune

     zuiver in de leer • sound in the faith/doctrine

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zuiver

См. также в других словарях:

Max Blokzijl — in jungen Jahren (1907) Marius Hugh Louis Wilhelm (Max) Blokzijl (* 20. Dezember 1884 in Leeuwarden; † 16. März 1946 in Den Haag) war ein niederländischer Journalist und Autor. Blokzijl wurde zunächst durch seine Report … Deutsch Wikipedia
affalement — [ afalmɑ̃ ] n. m. • 1857; de s affaler ♦ Action de s affaler; état d une personne affalée. ● affalement nom masculin Action de s affaler ; état de quelqu un qui est affalé. ⇒AFFALEMENT, subst. masc. A. (Correspond à s affaler). Action de s… … Encyclopédie Universelle

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с нидерландского на английский

zedelijk

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с нидерландского на английский

zedelijk

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: