-
21 clean
adj. schoon; rein; zuiver--------adv. zuiver--------n. schoonmaak, reiniging--------v. schoonmaken; reinigen; zuiverenclean1[ klie:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clean2〈bijvoeglijk naamwoord; cleanness〉2 〈 benaming voor〉 welgevormd ⇒ sierlijk; glad, gestroomlijnd 〈 vliegtuig〉; regelmatig; duidelijk, helder 〈 stijl〉3 compleet ⇒ finaal, helemaal4 oprecht ⇒ eerlijk, sportief5 onschuldig ⇒ netjes, fatsoenlijk, kuis6 〈 slang〉 schoon ⇒ clean, eraf, 〈 in het bijzonder〉 geen drank/drugs gebruikend, droog; geen verboden wapens/drugs hebbend♦voorbeelden:1 give someone a clean bill of health • iemand kerngezond verklaren, iemand in orde verklaren 〈 ook figuurlijk〉; verklaren dat iemand er financieel goed voorstaatmake a clean sweep • schoon schip makenhit the ball cleanly • de bal vol rakencatch a ball cleanly • een bal in een keer vangencome clean • voor de draad komen, eerlijk bekennena clean record • een blanco strafbladkeep it clean • hou 't netjesmake a clean breast of something • iets bekennen, ergens schoon schip mee makenkeep one's nose clean • zich nergens mee bemoeienshow a clean pair of heels • z'n hielen lichten, de benen nemenclean as a new pin/as a whistle • brandschoon, zo schoon als watwipe the slate clean • met een schone lei beginnen————————clean3♦voorbeelden:→ clean up clean up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schoonmaken ⇒ reinigen, zuiveren♦voorbeelden:have a coat cleaned • een jas laten stomenclean down • schoonborstelen, schoonwassen————————clean4〈 bijwoord〉1 volkomen ⇒ helemaal, compleet, finaal♦voorbeelden:I'm clean out of sugar • ik zit helemaal zonder suikercut clean through • helemaal/finaal doorgesneden -
22 cup
n. glas, beker, kelk, bokaal; lot--------v. in een beker doencup1[ kup] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kop(je) ⇒ mok, beker6 (lijdens)kelk ⇒ lot, wedervaren♦voorbeelden:my cup of tea • (echt) iets voor mij————————cup2〈werkwoord; cupped〉♦voorbeelden:cup one's hands round something • zijn handen ergens (beschermend/als een kom) omheen leggen -
23 discount
n. korting; kortingspercentage; wisseldisconto--------v. korting geven; buiten beschouwing laten, niet serieus nemendiscount1[ diskaunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 reductie ⇒ korting, rabat♦voorbeelden:————————discount2 -
24 documentary draft
documentaire wissel/traite -
25 documentary
adj. documentaire--------n. documentair(e film)documentary1[ dokjoementrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: documentaries〉♦voorbeelden:————————documentary21 documentair ⇒ op documenten berustend, feitelijk♦voorbeelden:documentary evidence • documentair bewijsdocumentary film • documentaire (film) -
26 drawee
n. betrokkene, trassaat -
27 honour
n. eer, eerbied, respect, goede reputatie; integriteit, eerlijkheid; beloning, bekroning, gift; privilege; trots, eer--------v. respect betonen; respecteren, waarderen; bekronen; prijzen; accepteren; een belofte standhouden, respect betonen; respecteren, waarderen; belonen, prijzen; accepteren; belofte waarmakenhonour1♦voorbeelden:she's an honour to her parents • zij strekt haar ouders tot eer1 eer ⇒ hulde, aanzien, reputatie♦voorbeelden:debt of honour • ereschulddo honour to someone, do someone honour • iemand eer bewijzenit does him honour, it is to his honour • het strekt hem tot eerdo someone the honour of visiting him/of a visit • iemand met een bezoek vererenhave the honour to/of • de eer hebben omput someone on his honour • iemand vertrouwenin honour of • ter ere vanin honour bound, on one's honour • moreel verplicht(up)on my honour • op mijn erewoord♦voorbeelden:————————honour21 eren ⇒ in ere houden, eer bewijzen♦voorbeelden: -
28 make a draft on someone
-
29 make payable
-
30 maturity
-
31 mortgage the future
-
32 mortgage
n. hypoteek; verpanding, verpachting--------v. hypotheek (bedrag)mortgage1[ mo:gidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————mortgage2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:mortgage one's house to • zijn huis verhypothekeren bij -
33 on presentation of the bill of exchange
on presentation of the bill of exchangeEnglish-Dutch dictionary > on presentation of the bill of exchange
-
34 payable
adj. betaalbaar, verschuldigd; ten gunste van[ peeəbl] 〈 payably〉♦voorbeelden:payable to • ten gunste van -
35 payee
n. begunstigde, ontvanger (v. betaling)[ pee▪ie:] -
36 point
n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes--------v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richtenpoint16 zin ⇒ bedoeling, effect♦voorbeelden:2 win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezenscore a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienento sail round the point • om de kaap varenat the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweerpoint of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zakenthe main point • de hoofdzaaklabour a point • in details tredenpursue the point • er verder op ingaanat all points • in alle opzichten8 point of departure • punt/tijdstip van vertrekthe point of the joke • de clou van de grappoint of view • gezichtspunt, standpuntwhen it came to the point • toen puntje bij paaltje kwamcome/get to the point • ter zake komenyou have a point there • daar heb je gelijk inI always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijnI take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoeltat the point of death • op het randje van de doodthat's beside the point • dat heeft er niets mee te makenoff/away from the point • niet ter zake, niet relevanton the point of • op het punt vanthat's (not) to the point • dat is (ir)relevantup to a (certain) point • tot op zekere hoogte¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfscome to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉→ fine fine/————————point2♦voorbeelden:2 point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenpoint out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen→ point out point out/ -
37 presentation
n. voordracht; voorstelling; aanbieden[ preznteesjn]3 schenking ⇒ gift, geschenk♦voorbeelden:on presentation of the bill of exchange • bij aanbieding van de wissel -
38 re-exchange
[ rie:▪ikstsjeendzj] 〈 geldwezen〉 -
39 renew
-
40 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen
См. также в других словарях:
Wissel — Stadt Kalkar Koordinaten: 51° 46′ N, 6 … Deutsch Wikipedia
Wissel — is also the German name of Saint Vicelinus.Wissel is a hamlet in the Dutch province of Gelderland. It is located in the municipality of Epe, about 2 km west of the town of Epe. ANWB Topografische Atlas Nederland , Topografische Dienst and ANWB,… … Wikipedia
Wissel — 1. Herkunftsname zu dem gleich lautenden Ortsnamen (Nordrhein Westfalen). 2. Auf eine Nebenform von Wessel zurückgehender Familienname. Vgl. die Belege Wissel Wissels (Hildesheim a. 1478), Jurgen Wißel (Hannover a. 1538) … Wörterbuch der deutschen familiennamen
wissel — ˈwisəl noun ( s) Etymology: Middle English, exchange, from Middle Dutch; akin to Old High German wehsal change, turn, Old Norse gjafavīxl exchange of gifts more at week 1. chiefly Scotland … Useful english dictionary
Wissel (Begriffsklärung) — Der Begriff Wissel bezeichnet Wissel, einen Ortsteil von Kalkar Wissel ist der Familienname folgender Personen: Adolf Wissel (1894–1973), deutscher Maler Georg Wissel (* 1964), deutscher Jazz und Improvisationsmusiker Jens Wissel (* 1968),… … Deutsch Wikipedia
Wissel Lakes — ▪ lakes, Indonesia Indonesian Danau Danau Wissel chain of three highland lakes located in the Sudirman Range of Irian Jaya provinsi (province), Indonesia, western New Guinea. They comprise Paniai, the largest and northernmost; Tage, to… … Universalium
wissel — wis·sel … English syllables
Max Wissel — Wissel startete in der Superleague Formula Saison 2008 für den FC Basel Maximilian „Max“ Wissel (* 24. November 1989 in Alzenau) ist ein deutscher Rennfahrer. Inhaltsverzeichnis … Deutsch Wikipedia
Johann Wissel — (* 14. Juli 1584 in Neustadt am Rübenberge; † 8. Oktober 1656 in Hannover) war ein deutscher Rechtswissenschaftler und braunschweigischer Politiker. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Familie 3 Literatur … Deutsch Wikipedia
Hal Wissel — Dr. Hal Wissel is an American basketball coach who has worked at the professional and collegiate level in his career. Wissel was an assistant coach for player development with the Golden State Warriors (2006 07), an assistant coach with the… … Wikipedia
Max Wissel — Wissel (izquierda) con Craig Dolby Datos personales Nombre Maximilian Wissel … Wikipedia Español