-
21 curl up
spiralen, kringelen; neergaan/halen; zich (behaaglijk) oprollencurl up3 〈 informeel〉neergaan/halen ⇒ in elkaar (doen) klappen, tegen de vlakte (doen) gaan♦voorbeelden:1 zich (behaaglijk) oprollen/nestelen ⇒ in elkaar kruipen, zich schurken♦voorbeelden:1 the cat curled (itself) up near the fire • de kat nestelde zich/rolde zich op bij het vuur -
22 disport
v. vermaken; spelen, dartelenII 〈overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉♦voorbeelden: -
23 dress
adj. feestelijk, officieel, van kleding--------n. japon, jurk--------v. aankleden; zich aankleden; in de rij staan; een gerecht klaarmaken; versierendress1[ dres] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kleding ⇒ tenue, dracht————————dress2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉1 zich (aan)kleden ⇒ gekleed gaan, toilet maken♦voorbeelden:dress up • zich netjes/mooi aankleden, zich verkleden/vermommenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)kleden ⇒ van kleding voorzien, kleren aantrekken2 versieren ⇒ opsieren, optuigen5 opmaken ⇒ kammen en borstelen, kappen♦voorbeelden:dress up • verkleden, vermommendressed in one's (Sunday) best • met z'n goeie goed aandressed in black • in het zwartdress up • opdoffen 〈 ook figuurlijk〉; mooi doen schijnen; aanvaardbaar laten ken/maken, leuk brengendress down • zacht/soepel maken 〈 leer〉; roskammen 〈 paard〉; 〈 figuurlijk〉een pak slaag geven, op z'n donder geven -
24 find
n. vondst; uitvinding--------v. vinden; uitvinden; beslissen; vonnis vellenfind1[ fajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————find21 oordelen ⇒ verklaren, uitspreken♦voorbeelden:find against someone • iemands vordering afwijzenfind for someone • iemands vordering toewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vinden ⇒ ontdekken, terugvinden♦voorbeelden:1 pumas are found in America • poema's komen voor/vindt men in Amerikahe was found dead • hij werd dood aangetroffenfind someone out • iemand niet thuis aantreffen2 where does he find the courage? • waar haalt hij de moed vandaan?find someone attractive • iemand aantrekkelijk vindenhe found himself lost • hij ontdekte dat hij verdwaald was¶ 〈 wederkerend werkwoord〉 find oneself • zich bewust worden van zijn/haar roeping/kracht, zichzelf vindenshe could not find it in herself to leave him • ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem te verlaten→ find out find out/ -
25 freshen up
-
26 offer
n. aanbod; prijsopgave; voorstel; bereid zijn (tot)--------v. voorstellen; prijs opgeven; serveren, aanbieden; uitdrukken; bereid zijn; opofferenoffer1[ offə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 aanbod ⇒ aanbieding, offerte, bod, voorstel♦voorbeelden:be on offer • in de aanbieding zijn, te koop zijn————————offer2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉1 voorkomen ⇒ gebeuren, optreden♦voorbeelden:as occasion offers • wanneer de gelegenheid zich voordoetII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:offer one's opinions • zijn mening ten beste gevenoffer a prize • een prijs uitlovenhe offered £100 for my old car • hij bood honderd pond voor mijn oude autohe offered to drive me home • hij bood aan me naar huis te brengen -
27 overspend
v. te veel uitgeven (geld), te veel verkwisten (geld)overspendI 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
28 robe
n. jurk; gewaad; toga, mantel--------v. (zich) kleden, be-, aankleden, in ambtsgewaad stekenrobe1[ roob] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————robe2I 〈onovergankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
29 settle down
v. zich vestigen; zich grondvesten; kalmerensettle down1 een vaste betrekking aannemen ⇒ zich vestigen, zich settelen2 wennen ⇒ zich thuis gaan voelen, ingewerkt raken4 vast/stabiel worden 〈 van weer〉♦voorbeelden:settle down in a job • een vaste baan nemen1 kalmeren ⇒ tot rust komen/brengen♦voorbeelden: -
30 shave
n. scheren; dunne snee; slijp--------v. scheren; zich scheren; langsscherenshave1[ sjeev] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————shave2〈voornamelijk als bijvoeglijk naamwoord shaven [sjeevn]〉I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; ook wederkerend werkwoord〉♦voorbeelden:shave off one's beard • zijn baard er afscherenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
31 toss off
achteroverslaan (drank); razendsnel produceren, uit zijn mouw schudden; (v. zich) afschuddentoss offI 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:toss off a speech • voor de vuist weg een toespraak houden -
32 accélérer
accélérer [aakseeleeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 versnellen ⇒ sneller laten lopen, bespoedigen♦voorbeelden:1 accélérer l'allure • de snelheid verhogen, vaart zettenservice accéléré • expresdienst→ cours1 sneller gaan ⇒ versnellen, sneller worden1. v1) versnellen, bespoedigen2) optrekken3) gas geven2. s'accélérervversnellen, sneller worden -
33 accrocher
accrocher [aakrosĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) haperen2) vastmaken, vastpennen, ophangen4) licht aanrijden [auto]5) aanklampen, tegenhouden6) bemachtigen, aan de haak slaan2. s'accrocherv2) volharden, doorzetten -
34 aider
aider [eddee]1 bijdragen (tot) ⇒ vergemakkelijken, bevorderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 helpen ⇒ bijstaan, behulpzaam zijn♦voorbeelden:la fatigue aidant • met daarbij nog de vermoeidheidaider qn. de ses conseils • iemand met raad terzijde staan2 zichzelf, elkaar helpen♦voorbeelden:→ ciel1. v1) helpen, bijstaan2. s'aider (de)v -
35 aigrir
aigrir [eegrier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) zuur worden2) zuur maken3) verbitteren2. s'aigrirv1) zuur worden, verzuren -
36 ajouter
ajouter [aazĵoetee]1 vermeerderen ⇒ doen toenemen, verhogen♦voorbeelden:ajouter à l'embarras de qn. • iemands verwarring nog groter maken♦voorbeelden:y ajouter du sien • 〈 een verhaal〉mooier maken, aandikken→ foi1 komen (bij, bovenop)1. v(à)1) vermeerderen, verhogen2. s'ajouter (à)v(à) komen (bij, bovenop) -
37 allonger
allonger [aalõzĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 langer worden ⇒ lengen, voortduren♦voorbeelden:2 restez allongé! • blijft u liggen!1. v1) verlengen, uitrekken2) aanlengen3) uitstrekken [armen]4) toedienen, geven5) aanreiken6) neerleggen, doen vallen2. s'allongerv2) gaan liggen, zich uitstrekken -
38 appartenir
appartenir [aapaartənier]♦voorbeelden:cela n'appartient pas à mon sujet • dat valt buiten mijn onderwerpII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 passen ⇒ behoren, betamen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 ne plus s'appartenir • niet meer over zijn eigen tijd kunnen beschikken, zich niet meer (kunnen) beheersen 〈 van woede〉1. v(à)2. s'appartenirv(à) zijn eigen baas zijn -
39 appeler
appeler [aaplee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 roepen2 oproepen3 opbellen4 noemen5 benoemen ⇒ roepen (tot), bestemmen (voor)6 verlangen ⇒ noodzaken, met zich brengen♦voorbeelden:appeler le médecin • de dokter laten komenappeler qn. • iemand (aan)roepenappeler à l'aide, au secours • om hulp roepenappeler qn. ( au téléphone) • iemand opbellenappeler qn. en justice • iemand voor het gerecht dagenappeler qn. par son prénom • iemand bij zijn voornaam noemenappeler les choses par leur nom • het kind bij de naam noemenêtre appelé à 〈+ onbepaalde wijs〉 • bestemd zijn (om), geroepen worden (tot), genoodzaakt zijn (om)appeler qn. à une fonction, à un poste • iemand benoemen op een postelle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager • haar functie zal met zich meebrengen dat ze veel moet reizenune riposte en appelle une autre • het ene weerwoord lokt het andere uitappeler l'attention de qn. sur qc. • iemands aandacht op iets vestigen♦voorbeelden:1 comment t'appelles-tu? • hoe heet je?voilà ce qui s'appelle parler • dat is pas duidelijke taalou je ne m'appelle plus X, aussi sûr que je m'appelle X • zowaar als ik leef, hier sta1. v1) noemen2) (op)roepen3) opbellen4) benoemen2. s'appelerv -
40 applaudir
applaudir [aaploodier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) toejuichen2) applaudisseren, klappen2. s'applaudir (de)v
Страницы